Familie Bosch van Drakestein - De Hoge- en Lage Vuursche
Genoemd naar jhr. P.J.J.S.M. Van der Does de Willebois. Burgemeester der stad van 26 maart 1885 tot juni 1917. Geboren 1844, overleden 11 mei 1937. Was ook lid van Gedeputeerde Staten van 1878 tot 1885. Zijn marmeren buste staat in de Oranjegalerij op de eerste verdieping van het stadhuis. | Tot 1909 werd het gedeelte tussen het Willemsplein en Capucijnenstraat 'Westersingel' en van de Capucijnenstraat tot de Stationsweg 'Kloostersingel' genoemd. In 1909 werden de straatnamen 'Kloostersingel' en 'Westersingel' veranderd in Van der Does de Willeboissingel. Bron: bossche-encyclopedie.nl. |
Kasteel Drakestein - Kadastrale gemeente: Baarn BAA01 - F - 1012 - Sectie F, perceelnummer 1012. Adressen op dit perceel: Kapelweg 2, Slotlaan 8 en 10. Postcodes op dit perceel: 3749 AS -3749 AA. Groote perceel F-1012: 207.505 m2 - 2.093 m. Sinds 1959 het eigendom van H.K.H. Beatrix Wilhelmina Armgard, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld. Geboren te Baarn op maandag 31 januari 1938. H.K.H. Beatrix Wilhelmina Armgard, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld was van 30 april 1980 tot en met 30 april 2013 Koningin der Nederlanden. |
Zij is het oudste kind uit het huwelijk van koningin Juliana der Nederlanden en prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld en sinds 2002 weduwe van prins Claus der Nederlanden Beatrix der Nederland kocht het kasteel Drakestein van jhr. Frederik (Freddy) Lodewijk Maria Bosch van Drakestein voor f. 300.000-, in 1959. Bronnen: Kadastrelekaart.com, van dato: 14-03-2021 en Wikipedia Beatrix der Nederlanden. |
Bron: Het Utrechts Archief, T1294, 9632 (1232), 1959 juni 9-1959 juni 20 1232/94 Kasteel Drakestein (transcriptie Hypo4 tekst) Verkoop kasteel Drakestein door jhr. Frederik Lodewijk Maria Bosch van Drakestein (1930-2008) aan H.K.H. Beatrix Wilhelmina Armgard, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld (1938) |
Overlegd is een verklaring van/vanwege burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn dd. 8 mei 1959, ingevolge het eerste/tweede lid vanartikel 29a van de Wet op de vervreemding van landbouwgronden. De Bewaarder. |
Voor rectificatie van de naam van H.K.H. zie deel 1234 nr. 147. |
Heden, de vijftiende juni negentien honderd negen en vijftig, compareerden voor mij, Bernard Engelbert Koenderink, notaris ter standplaats Baarn: 1. de Hoogwelgeboren Heer Jonkheer Frederik Lodedijk Maria de La Conception Bosch van Drakestein, particulier, wonende te Lage Vuursche, gemeente Baarn. 2. de Hoogwelgeboren Heer Jonkheer Meester Cornelis Dedel, Intendant van Soestdijk, wonende te Baarn, handelende als lasthebber van Hare Koninklijke Hoogheid Beatrix Wilhelmina Armgard Prinses der Nederlanden, enzovoort, enzovoort,k wonende te Baarn, Paleis Soestdijk. Blijkende voormelde lastgeving uit een onderhandse akte van volmacht, welke na vooraf door de lasthebber van de comparant sub 2, voor wie deze verklaarde te hebben gekocht en in eigendom te aanvaarden: Het kasteel Drakestein met gebouwen, tuin en bos, gelegen in te Lage Vuursche, gemeente Baarn, kadastraal bekend Gemeente Baarn, Sectie F nommer 714. groot twintig hectaren, vier en tachtig aren en vijfen tachtig centiaren; door de verkoper in eigendom verkregen bij akte van scheiding elf december negentien honderd zes en vijftig in deel 1174 nommer 120. |
Een gedeelte van het perceel voor zover afkomstig van oud F 574, 580 en 670 is bezwaard met recht van opstal ten behoeve van de Gemeente Baarn tot een januari negentien honderd vier en vijftig. De comparanten verklaarden, dat deze verkoop en koop geschied voor de som van drie honderd duizend gulden, welke koopsom de verkoper verklaarde van de Koopster ontvangen te hebben en daarvoor algehele kwijting te verlenen, terwijl voorts de volgende bepalingen zijn vastgesteld: 1. Het onroerend goed is verkocht in de staat waarin het zich op heden bevindt, met alle rechten en verplichtingen, lusten en lasten, heersende en lijdende erfdienstbaarheden, zonder andere vrijwaring dan voor de eigendom, vrij van hypotheek en beslag. 2. De aanvaarding in genot en lasten vindt plaats op heden. 3. Iedere actie wegens over- of ondermaat wordt bij deze uitgesloten, terwijl partijen afstand doen van het recht tot ontbinding dezer overeenkomst, eventueel voortvloeiende uit de artikelen 1302 en 1303 van het Burgerlijk Wetboek. 4. Partijen verklaren toe te stemmen in de overschrijving dezer akte of van een afschrift of uittreksel daarvan in de daartoe bestemde openbare registers. 5. Alle rechten en kosten op deze overeenkomst vallende zullen door de Koopster worden gedragen en betaald. |
Bijzondere bepalingen: Het Kasteel en alle bij de verkoper in gebruik zijnde ruimten worden bij ondertekening dezer akte vrij van huur geheel ontruimd opgeleverd. Ten behoeve van het bij deze verkochte onroerend goed worden verleend en gevestigd de volgende erfdienstbaarheden: a. het recht van weg om te komen van- en te gaan naar de Dorpstraat over de Slotlaan, kadastraal bekend Gemeente Baarn, Sectie F nommer 715; b. het recht van weg om te komen van- en te gaan naar de Pijnenburgerweg over het verlengde van de Kapelweg, kadastraal bekend Gemeente Baarn, Sectie F nommers 718-132-146-130-133-134-135-136-123-122 en 668. |
Alle eventuele aanspraken tegen de Rijks Commissie voor Monumentenzorg worden overgedragen aan de Koopster met ingang van heden. Aan de Koopster wordt verleend het recht van voorkeur tot koop van alle ten Oosten van het het bij deze verkochte onroerend goed gelegen percelen, welke thans worden ingesloten door de Driehonderd Roedenlaan, Pijnenburgerweg en de Zevenlindenweg; de verkoper is verplicht deze percelen bij voorgenomen verkoop eerst schriftelijk onder opgave van de verlangende prijs aan te bieden aan de Koopster. Indien de Koopster niet binnen één maand na ontvangst van het aanbod schriftelijk heeft verklaard dat derden, mits niet tegen de lagere prijs te verkopen. De comparanten verklaarden te kiezen ten kantore van de wettige bewaarder dezer minuut, Waarvan Akte in Minuut verleden te Baarn, te dage in het hoofd gemeld, in tegenwoordigheid van de Heren Pieter Cornelis Jan Beynen, kandidaat-notaris, en Willem Boelhouwer, notarisklerk, beiden wonende te Baarn, als getuigen, evenals comparanten mij, notaris bekend Terstond na voorlezing is deze akte door de comparanten, de getuigen en mij, notaris, ondertekend. Getekend: F. Bosch van Drakestein, Dedel, Beynen, W. Boekhouwer, B.E. Koenderink. De ondergetekende, Bernard Engelbert Koenderink, notaris te Baarn, verklaart, dat het bij dit afschrift behorend stuk door hem is ondertekend en dat dit afschrift eensluidend is met bedoeld stuk. |
Bron: Het Utrechts Archief, T1294, 9634 (1234), 1959 juli 1-1959 juli 14 1234/147 Kasteel Drakestein (transcriptie Hypo4 tekst) Verkoop kasteel Drakestein door jhr. Frederik Lodewijk Maria Bosch van Drakestein (1930-2008) aan H.K.H. Beatrix Wilhelmina Armgard, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld (1938) |
Heden, de dertiende Juli negentienhonderd negen en vijftig verscheen voor mij, Bernard Engelbert Koenderink, Notaris te Baarn: de Heer Willem Jansen, notarisklerk, wonende te Baarn, handelende de als mondeling lasthebber van de na te melden partijen. De comparant verklaarden dat bij akte vijftien Juni negentienhonderd negen en vijftig voor mij, Notaris, verleden, overgeschreven te Hypotheekkantore te Amersfoort diezelfde dag in deel 1232 nummer 94 door Jonkheer Frederik Lodewijk Maria de la Conception Bosch van Drakestein te Lage Vuursche is overgedragen aan Hare Koninklijke Hoogheid Beatrix Wilhelmina Armgard Prinses der Nederlanden, enzovoort, enzovoort, wonende te Baarn, Paleis Soestdijk: Het Kasteel Drakestein met gebouwen, tuin en bos, gelegen te Lage Vuursche gemeente Baarn, kadastraal bekend gemeente Baarn, sectie F nummer 714, groot twintig Hectare, vier en tachtig are, vijf en tachtig centiare; |
dat de namen der koopster moeten luiden: Hare Koninklijke Hoogheid BEATRIX WILHELMINA ARMGARD PRINSES DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE NASSAU, PRINSES VAN LIPPE BIESTERFELD. Dienende deze tot rectificatie, De comparant en na te nomen getuigen zijn aan mij, Notaris, bekend. Waarvan akte in Minuut, verleden te Baarn, op datum gemeld, in tegenwoordigheid van de Heren Hermanus Martinus Johannes Helling en Jan Gerhard Hendrik Eerligh, beiden notarisklerk eb wonende te Baarn, als getuigen. Onmiddellijk na voorlezing is deze minute door de comparant, voornoemde getuigen en mij, Notaris ondertekend. (getekend) W. Jansen - H. Helling - J.G.H. Eerligh - B.E. Koenderink. Uitgegeven voor afschrift: (getekend) B.E. Koenderink. De ondergetekende Bernard Engelbert Koenderink, Notaris te Baarn verklaart het bij dit afschrift behorend stuk te hebben ondertekend en dat dit afschrift eensluidend is met bedoeld stuk. |
Heren van de Vuursche en Drakestein
Paulus Wilhelmus Bosch, noemde zich vanaf 1811 bij de invoering van de burgerlijke stand Bosch van Drakestein. Werd in 1829 bij koninklijk besluit in de adelstand verheven (jonkheer en jonkvrouw) en vanaf 1836 mochten zijn kinderen en verder nazaten zich Bosch van Drakestein noemen. Geboren woensdag 13 november 1771 te Utrecht en overleden op donderdag 17 april 1834 te Utrecht. Hij was toen 62 jaar oud. Zoon van Theodorus Gerardus Bosch (1726-1802) en Cornelia van Bijleveld (1746-1823) | Jhr. Paulus Wilhelmus Bosch van Drakestein Van beroep Burgemeester van Utrecht (maire 1812-1813), Lid van Provinciale Staten van Utrecht en Commissaris van de Straatweg De Bilt - Soestdijk. Wonende aan de Voorstraat 85-87 en Janskerkhof 17 (<1800 wijk: H, Nr. 500 - 1811-1890 wijk: H Nr. 593) Huwde op zondag 10 december 1797 te Utrecht met Henriëtta Hofmann (1774-1839). Hij was toen 26 jaar oud. Uit dit huwelijk: 1. Jhr. Willem Bosch van Drakestein (1798-1853) |
Hij was toen 66 jaar oud.Zoon van Jhr. Paulus Wilhelmus Bosch van Drakestein (1771-1834) en Henriëtta Hofmann (1774-1839). | Jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein Geboren dinsdag 17 december 1799 te Utrecht en overleden op zondag 8 juli 1866 te Lage Vuursche. Van beroep Lid van de Eerste Kamer en Rechter. Wonende bij de Keizersgracht te Amsterdam. Huwde op dinsdag 18 mei 1824 te Amsterdam met Martha Maria Ancher (1805-1875). Hij was toen 24 jaar oud. Uit dit huwelijk: 1. Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1825-1894) 2. Jhr. Jan Hendrik Bosch van Drakestein (1826-1826) 3. Jkvr. Maria Wilhelmina Frederika Henrietta (1827-1866) |
Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein bezat het jachtrecht van de vroege heerlijkheid Hedel bij ''s-Hertogenbosch. | |
Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1825-1894) Geboren dinsdag 15 februari 1825 te Utrecht en overleden op vrijdag 25 mei 1894 te 's-Hertogenbosch. Hij was 69 jaar oud. Zoon van Jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein (1799-1866) en Martha Maria Ancher (1805-1875). Van beroep Kamerheer i.b.d. van Koning Willem III, lid Gemeenteraad van Amsterdam, commissaris des Konings in de provincie Noord-Brabant. Huwde op donderdag 2 september 1852 te Utrecht met Elisabeth Henriëtta Johanna Bosch (nicht/verstandshuwelijk) (1833-1884). Hij was toen 27 jaar oud. Bron: Het Gelders Archief, 0094 Tiendcommissie in het derde Tienddistrict te Tiel, 127. >>> | Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein Uit dit huwelijk: 1. Jkvr. Elisabeth Frederica Maria Bosch van Drakestein (1853-1931) Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein was tiendeigenaar in de gemeente Ommeren (Gelderland) over de oogsten die van het Ommersche Veld afkwamen. Een tiende van de ombrengst moiest aan hem worden afgestaan. In het jaar 1894 na het overlijden van Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1825-1894) is bekend bij het opmaken van zijn Memories van Successie dat hij nog de tiende in het Ommersche Veld bezat. Schoonzoon van Paulus Jan Bosch, jhr. P.J.J.S.M. van der Does de Willebois uit 's-Hertogenbosch deed rond 1908-1910 aangifte bij de Tiendcommissie in het derde Tienddistrict te Tiel te Gelderland om het tiendrecht in Ommeren, genaamd op De Princen of Oudeweise tiend ook wel genaamd de Ommerveldse Havertiend afgekocht en vergoed te krijgen. Bij besluit van de tiendcommissie van dinsdag 23 augustus 1910 werd hier het fiat voor gegeven. |
Jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein | Theresia Maria Charlotte Rouppe Van der Voort |
Geboren zondag 10 september 1871 te 's-Hertogenbosch en overleden op dinsdag 25 juli 1911 te Lage Vuursche. Hij werd 39 jaar oud. Van beroep: Heer van Drakestein, De Vuursche en Drakenburg, Lid van de gemeenteraad van Baarn, bestuurslid van de Vereniging van Nederlandsche Eigenaars van Harddravers, Commissaris van de Nederlandsche Hypotheek- en Pandbriefbank, Griffier van de arrondissementsrechtbank van 's-Hertogenbosch, Lid van het Algemeen Bestuur van de Heidemij, Oranje van Orde Medewerker op de koopvaardijvaart van Stoomvaart-Maatschappij Nederland. | Jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein huwde op woensdag 7 februari 1900 te 's-Hertogenbosch met Theresia Maria Charlotte Rouppe Van der Voort (1880-1973). Hij was toen 28 jaar oud. Uit dit huwelijk: 1. Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1901-1955) 2. Jhr. Herbert Paulus Jan Bosch van Drakestein (1903-1965) Theresia Maria Charlotte Rouppe van der Voort huwde na het overlijden van haar echtgenoot met in 1915 met Arnoud Johan Carel Loten van Doelen Grothe (1889-1932) |
Uit het eerste huwelijk had jhr. Herbert P.J. Bosch van Drakestein met Adelaide Eastman kwam in Peking, China een zoon ter wereld op zaterdag 10 augustus 1935, genaamd jhr. Peter Herbert Bosch van Drakestein (1935-2015), zich noemende Peter Herbert Pattridge (Bellingham WA./Washington/Alexandria). Peter Herbert Pattridge. Na de scheiding van Herbert en Adelaide hertrouwde zij en gebruikte Peter Bosch van Drakestein voortaan de achternaam van zijn stiefvader Pattridge. | Peter was afgestudeerd aan de Cate School in Carpinteria CA. en aan de George Washington University in Washington DC. Hij begon zijn loopbaan bij de overheid in 1963 bij het Amerikaans ministerie van landbouw, vervolgens naar het ministerie van Arbeid, vervolgens kwam Peter Bosch van Drakestein terecht bij het ministerie van Arbeid en uiteindelijk bij het ministerie van Buitenlandse Zaken tot aan zijn pensionering. Na zijn overlijden op zondag 1 november 2015 laat jhr. Peter Herbert Bosch van Drakestein (1935-2015) een vrouw en dochter na in Laramie WY. Bron: Westfordfuneralhome.com. |
Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1901-1955) | Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein Geboren maandag 18 februari 1901 te 's-Hertogenbosch en overleden op maandag 7 november 1955 te Baarn aan een beroerte. Hij werd 54 jaar oud. Van beroep Landeconoom. Huwde op zaterdag 6 juli 1929 te Brussel (België) met Marita de la Concepcion Fernanda Timotea Antonia Sorela y del Correl (1901-1984). Uit dit huwelijk: 1. Jhr. Frederik Lodewijk Maria Bosch van Drakestein (1930-2008) 2. Jkvr. Maria Theresia Carmen Diana Catharina Bosch van Drakestein (1932-2017), van beroep directrice van bungalowpark In Het Bosch van Drakestein" B.V.. |
Jhr. Frederik Lodewijk Maria Bosch van Drakestein (1930-2008) | Jhr. Frederik (Freddy) Lodewijk Maria Bosch van Drakestein Geboren op woensdag 30 april 1930 en overleden op vrijdag 26 december 2008. Hij werd 78 jaar oud. Gehuwd op donderdag 4 januari 1962 te Lage Vuursche met H.A. Bosch van Drakestein - Lomberg. Van beroep bosbouwer, exploitant kasteel Drakestein en directeur van Import en Export Bureau "Drakestein". In de jaren 50 konden bezoekers het kasteel tegen een vergoeding bezoeken. |
Jhr. Frederik Lodewijk Maria Bosch van Drakestein (1930-2008) | Uit dit huwelijk: 1. Jkvr. Angelique Albertine Charlotte Diana Bosch van Drakestein. Geboren dinsdag 16 januari 1968. Voorzitter van Stichting Vrienden van het Cantonspark te Baarn. 2. Jhr. Paulus Frederik Lodewijk Bosch van Drakestein. Geboren woensdag 22 december 1971. Secretaris van Stichting Natuur en Landschap Lage Vuursche e.o.. Bron: 1 en 2 Kamer van Koophandel, Handelsregister. |
Jhr. Paul Frederik Lodewijk Bosch van Drakestein (1971) | Jhr. Paulus Frederik Lodewijk Bosch van Drakestein Geboren woensdag 22 december 1971. Gehuwd met J.Z.M. Bosch van Drakestein - Amer Uit dit huwelijk: 1. Jkvr. ... Bosch van Drakestein 2. Jkvr. ... Bosch van Drakestein |
Paulus Wilhelmus Bosch van Drakestein
(1771-1834) maire van Utrecht
Paulus Wilhelmus Bosch van Drakestein werd op 13 november 1771 in Utrecht geboren als zoon van Theodorus Gerardus Bosch en Cornelia Maria van Bijleveld. Hij trouwde op 10 december 1797 in Utrecht met Henriëte Hoffmann. |
Het echtpaar kreeg negen kinderen. Bosch van Drakestein overleed op 17 april 1834 in zijn geboortestad. |
Grootvader Hendrik Bosch was naast drankstoker en bontwerker impostmeester van de gebrande wijnen geweest, tot het pachtersoproer van 1748 daar een eind aan maakte. In zijn huis aan de Schoutensteeg waren de ruiten ingegooid. |
Zoon Theodorus Gerardus Bosch bouwde de brandewijnstokerij flink uit. Het huwelijk met de rijke Vleutense brouwersdochter Cornelia Maria van Bijleveld kwam daarbij goed uit. |
Zij bezochten de Latijnse school in Utrecht en vervolgens de universiteit. De oudste ging medicijnen studeren, de jongste rechten. Na zijn promotie in 1793 vestigde Paulus Wilhelmus zich als advocaat. Spoedig openden zich verdere perspectieven. Met de Bataafse Revolutie, die na de binnenkomst van de Franse legers in januari 1795 uitbrak, vielen voor katholieken allerlei maatschappelijke barrières weg. Samen met zijn broer stortte Paulus Wilhelmus zich in de politiek. |
Hij nam zitting in de Provisionele Municipaliteit, die na de afzetting van de vroedschap op 25 januari 1795 het stadsbestuur overnam. In april 1795 werd hij tot tweede secretaris van de Raad van Rechtspleging gekozen, de vernieuwde stedelijke rechtbank. Zijn broer kreeg een zetel in de Raad der Gemeente. In de toenemende polarisatie tussen radicale en gematigde revolutionairen behoorden de gebroeders Bosch zeker niet tot het radicale kamp. |
De jongste wist zich echter redelijk op de vlakte te houden toen er na de radicale staatsgreep van januari 1798 grootscheepse zuiveringen plaatsvonden, wist hij zijn post te behouden. |
Zijn broer, inmiddels lid van het Provinciaal Bestuur, verdween van het politieke toneel. |
In 1796 werd het kapitaal bij een fiscale taxatie geschat op ruim 400.000 gulden, één van de grootste vermogens in Utrecht. Voor het beheer bedachten de leden van de familie allerlei ingewikkelde constructies, waarbij ze elkaar regelmatig dwarszaten. |
Zo herriep Theodorus Gerardus Bosch in november 1798 een testament dat zijn jongste |
Zijn carrière verliep voorspoedig en het geld stroomde binnen. In 1802 werd hij lid van de Departementale Rekenkamer, die de financiën van het net herstelde gewest Utrecht moest controleren. Zes jaar later nam hij zitting in de door Lodewijk Napoleon benoemde Utrechtse vroedschap. Zijn voornaamste inkomsten betrok hij uit de familiebedrijven, die zich tot steeds meer economische sectoren uitstrekten. Zo exploiteerde Bosch ook een oliemolen. Zijn bestuurlijke en zakelijke belangen hield hij niet strikt gescheiden. |
In 1809 leverde hij bijvoorbeeld lijnolie voor de stadsverlichting. Zijn geld belegde Bosch vooral in landerijen. Van in moeilijkheden geraakte patriciërs en edellieden kocht hij verschillende buitenplaatsen. |
In 1806 verwierf hij de heerlijkheid Drakestein en de Vuursche. De naam van het kasteeltje voegde hij toe aan zijn achternaam. Status was een belangrijk motief voor zijn aankopen. Elke keer als zijn vruchtbare gade hem weer met een nakomeling verblijdde, schafte hij voor de boreling een ambachtsheerlijkheid aan. Net als adel en patriciaat bezat Bosch van Drakestein een prachtig pand in de binnenstad, aan het Janskerkhof, luxueus ingericht en met bediening door huispersoneel. |
De grote jaren van Bosch van Drakestein zouden komen tijdens de inlijving bij Frankríjk. Bij de bestuurlijke reorganisatie van juni 1811 werd hij adjunct-maire (wethouder). Hij toonde zich een hardwerkend en efficiënt bestuurder, maar door zijn tomeloze ambitie, parvenuachtig gedrag en opvallende Fransgezindheid maakte hij zich gehaat bij de traditionele elite. |
Toen hij lid wilde worden van de chique sociëteit Sic Semper werd hij zelfs geweigerd. Utrechtse patriciërs zetten alles op alles om te voorkomen dat Bosch van Drakestein maire zou worden na het overlijden van mr AJ.W. van Dielen, een regenten zoon. |
De prefect van het Departenment van de Zuiderzee, waarin Utrecht was opgegaan, A.Ph.F.G, de Visscher, comte de Celles, zag in Bosch echter de beste kandidaat. Hij beantwoordde aan het bonapartische ideaal: van betrekkelijk eenvoudige afkomst, ambitieus toegewijd aan het Franse bewind. In mei 1812 kwam zijn benoeming en rond. |
Bosch van Drakestein stelde zijn superieuren niet teleur. Hij stroomlijnde het Utrechtse overheidsapparaat, saneerde de financiën en voerde stipt de Franse orders uit. Trouw rapporteerde hij over ongeregeldheden en trad daar indien nodig hard tegen op. |
De Utrechtse maire kwam regelmatig in botsing met zijn directe chef, de onderprefect van het arrondissement Utrecht, J.M. van Tuyll van Serooskerken. Deze edelman probeerde Franse maatregelen zo veel mogelijk te verzachten of te ontduiken, terwijl Bosch van Drakestein er liever nog een schepje bovenop deed. Beide heren verschilden van mening over het dempen van de onrust die eind 1812 ontstond na het bekend worden van Napoleons nederlaag in Rusland. |
De leden van de Nationale Garde, de opvolger van de schutterij, hadden de jaarlijkse herdenking van de keizerkroning geboycot en geweigerd nachtwachten uit te voeren. De maire, die zich gewoonlijk van het Frans bediende, schreef nu een brief in duidelijk Nederlands met keiharde bedreigingen aan het adres van de onwillige schutters. Van Tuyll van Serooskerken gebood echter een sussend optreden. |
Met de Raad der Municipaliteit, de bijna machteloze Utrechtse gemeenteraad, kwam Bosch van Drakestein in botsing, toen hij in februari 1813 voorstelde om voor de uitrusting van een extra-opgroepen cavalerie-eenheid 23.000 franc ter beschikking te stellen. |
Vrij wel de gehele raad boycotte de zitting. 'Raasende wierd de Maire', zo meldt de Utrechtse apotheker Hendrik Keetell in zijn dagboek, "toen hij, de vergaderzaal intredende slechts een zo gering getal leden gewaar wierd, en gat deeze zijn voornemen te kennen tot de strengste maatregelen te zullen overgaan'. |
De meest draagkrachtige Utrechters werden op het stadhuis ontboden en voor extra-heffingen aangeslagen. De paardenbezitters die nog aan vorderingen waren ontkomen, kregen het bevel een van hun dieren ter keuring bij de stadspikeur af te leveren. De stadspikeur was Carl Lodewijk Hoffimann, zwager van de maire. Bosch had met deze stap niet direct bijgedragen tot zijn toch al wankele populariteit. |
Volgens Keetell haalde de maire zich 'met deeze en nog meer andere handelwijzen de haat van het algemeen op de hals De bereidheid om met hem samen te werken nam steeds verder af. |
Raadsleden bedankten of verschenen niet meer op de vergaderingen ambtenaren namen ontslag en het vinden van opvolgers bleek bijzonder moeilijk. De militaire tegenslagen die Napoleon sinds zijn tocht naar Rusland achtervolgden, vormden de achtergrond voor deze Verzetshouding. |
Bij zijn bezoek aan de Domstad in de herfst van 1811 de toen nog almachtige Napoleon massaal toegejuicht Bosch van Drakestein bleef de keizer echter trouw, ook toen positie van de Fransen na de Volkerenslag bij Leipzig in oktober 1811 precair werd. Tot op het laatst werkte hij nauw samen met prefect De Celles en de Franse generaal Molitor, terwijl Van Tuyll van Serooskerken de steven al wendde naar Oranje en de geallieerden. |
De Celles beschouwde de Utrechtse maire als een van de laatste steunpilaren in het Utrechtse. Toen Molitor de stad in de vroege ochtend van de 28ste november ontruimde en enkele uren later een Kozakkenpatrouille aan de Wittevrouwenpoort verscheen om de komst van het Pruisisch-Russische leger aan te kondigen, begreep Bosch van Drakestein dat zijn positie onhoudbaar was geworden. Hij besloot de eer aan zichzelf te houden en diende zijn ontslag in bij Van Tuyll, om gezondheidsredenen. |
Een diepe vernedering bleef de afgetreden maire niet bespaard. Op 1 december werd hij gearresteerd op verdenking van samenwerking met de Franse legereenheden die zich in Naarden bevonden. Wegens gebrek aan bewijs kwam hij na een uur weer vrij. Na 1813 bleek de rol van Bosch van Drakestein niet geheel te zijn uitgespeeld. Willem I, de teruggekeerde zoon van de laatste stadhouder, had een grote sympathie voor toegewijde en efficiënte bureaucraten van bonapartistische signatuur. Bosch van Drakestein was zo iemand en de vorst benoemde hem in de Staten van de herstelde provincie Utrecht, die in september 1814 voor het eerst bijeenkwamen. |
De oude elite bleef hem echter met de nek aankijken. Dat bleek bijvoorbeeld toen in 1818 de affaire van de de ballotage door Sic Semper weer boven kwam. |
Volgens de diplomaat Paulus Strick van Linschoten, die in 1795 een van de revolutionaire leiders in Utrecht was geweest, berustte het isolement van Bosch van Drakestein op het feit dat hij nieuwkomer in de elite was en dan nog wel katholiek. |
Het nog steeds gebruikte argument van Fransgezindheid was in zijn ogen buiengewoon hypocriet: 'Hoe velen hebben er toen niet met de wolven moeten mede huilen? |
Een troost voor Bosch van Drakestein was sympathie van de koning. In 1829 verhief Willem I hem in de adeltand met het predicaat jonkheer, Vijf jaar later stierf Paulus Wilhelmus. |
Hij liet zijn kinderen het immense vermogen van anderhalf miljoen gulden na. Het nageslacht ontwikkelde zich tot een gerespecteerde adellijke familie. In de beginnende katholieke emancipatie speelden verschillende Bosch van Drakesteins een belangrijke rol. De eerste jonkheer Bosch van Drakestein had daarvoor het fundament gelegd. |
Gebruik makend van de verruimde mogelijkheden die de Bataafs-Franse tijd voor nieuwkomers bood, wist hij carrière te maken. De tegenwerking van de Utrechtse elite compenseerde hij door steun van bovenaf, eerst van de Franse autoriteiten, later van koning Willem I. |
Literatuur: |
M. van Hattem, Kozakkendag. De bevrijding van Utrecht in 1813 (Utrecht 1993) H. Keetell, De stad Utrecht in het jaar 1813. Uit het dagboek van een oogetuige. P.J. Vermeulen, red. (Utrecht 1863) |
P.J.A. van Meegeren, 'Katholiek Utrecht in de tweede helft van de 19e eeuw, Utrechtse Historische Cahiers, 8 nr. 3/4 (1987) |
(P.H.A.J Strick van Linschoten), Herinneringen van den baron Strick van Linschotern |
W.A. Wijburg, 'Bosch van Drakestein', De Nederlandse Leeuw, 105 (1988) s4-64 |
Naar een tekst van R.(Renger) E. de Bruin. |
Commissaris Bosch van Drakesteinlaan te 's-Hertogenbosch
In de gemeente 's-Hertogenbosch (Prov. Noord-Brabant) in de wijk De Kruiskamp is er een Commissaris Bosch van Drakesteinlaan. Deze is genoemd naar Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein, die in de tweede helft van de negentiende eeuw Commissaris van de koning en later de koningin was van de provincie Noord-Brabant. Deze straatnaam is vastgesteld bij raadsbesluit van de gemeente 's-Hertogenbosch op vrijdag 26 maart 1965. |
Andere heren van de Vuursche en Drakestein
Tiendplicht in De Vuursche
Op dinsdag 11 mei 1784 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een verkoop uitgevoerd verkoper Jan Otto Klein, gehuwd met Lijstje Joosten den Ouden verkocht een stukje bouwland, met de eike wal daarbij en aan de behoorende, tezaamen groot een morgen tweehonderd roeden. Getuigen bij verkoop waren Hendrik Jansen en Jan van Noord. Koper van het goed van de Heer Mr. Coert Simon Sander. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272c007 38 11-05-1784 |
Op donderdag 19 september 1793 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een uitkoop uitgevoerd onder getuigenis van Gerrit la Borde en Pieter van der Vliet. Uitkoper was Jan Otto Klein, weduwnaar van Lijsje Joosten, eerder weduwe van Jacob Elbertse. Tweede partij in deze uitkoop waren de kinderen en erven van Lijsje Joosten, Joost Jacobse, zoon van Jacob Elbertse, Jan Janze Post, partner van Lijsje Jacobse, dochter van Jacob Elbertse. Jan Boerhout, partner Claasje Jacobse, dochter van Jacob Elbertse. Gerrigje Klein, dochter van Jan Otto Klein, minderjarig. Otto Klein, zoon van Jan Otto Klein, minderjarig. Jacobje Klein, dochter van Jan Otto Klein, minderjarig. Cornelis Klein, zoon van Jan Otto Klein, minderjarig. Aelberd Klein, voogd. Pieter Meessen Diepgrond, voogd. Object van uitkoop een daggeldershuisje en tuinen -naar Jan Otto Klein, gelegen aan de Drakesteinselaan. Lijsje Joosten had geen testament opgemaakt voor scheiding van haar boedel naar haar overlijden. Jan Otto Klein kocht de ander partij van kinderen uit haar eerdere huwelijk uit. Om zijn kinderen in het huisje aan de Drakesteinselaan te laten wonen en opgroeien. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272c015 112 19-09-1793 |
Op donderdag 19 september 1793 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh vond er een verkoop tot transport plaats. Jan Otto Klein verkocht aan de heer Mr. Coert Simon Sander een daggelderswoning met annexe thuinen, zijnde erfpachtgoed van den huize Drakestein; nz Drakesteinselaan of de weg naar naar de Maartensdijk. Jan Otto Klein had het daggeldershuisje net per uitkoop gekocht van de partij uit het eerste huwelijk van zijn echtgenote die Lijsje Joosten die reeds eerder overleden was. Getuigen tot het transport waren Pieter van der Vliet en Wouterus Pull. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272c015 113 19-09-1793 |
Op donderdag zaterdag 7 maart 1807 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een attestatie (getuigenis) gegeven door Jan van Overeem, in de leeftijd van 53 jaar, schepen van het gerecht De Vuursche. Woonplaats te Utrecht, in de herberg De Roskam aan de Hooge Vuursche. Hij was huurder van 1791 tot 1806 van dhr. Coert Simon Sander Rekwirant (procespartij die zijn vordering tegen de wederpartij aan het gerecht voorlegt) was Paulus Willem Bosch, heer van Drakestein en De Vuursche. Jan van Overeem verklaarde aan Mr. Paulus Willem Bosch dat hij altijd gehoord en te hebben geweten dat de 2,5 morgen bouwland onder het gerecht van De Vuursche genaamd: 'de oude goederen van Graves' alsmede behorens 9 morgen bouwland onder hetzelfde gerecht gelegen. Dat na de bouw van huis Klein Drakestein en de aanleg van de bijbehorende plantsoenen en tuinen is afgenomen omtrent 4 morgen. Zodat daarvan thans nog overig is 5 morgen bouwland. Dat attestant Jan ook bekend is dat die beide voortgeschreven percelen (welke bij publieke verkoop uit de boedel van Heer Mr. Coert Simon Sander en meer eigendommen in het bezit waren gekomen van Jacob Staal, aan De Vuursche woonachtig altijd, zoon lange den attestant geheugd, zijn geweest, tiendplichtig aan den Heer van Drakestein en De Vuursche. 'Dat de attestant de ongeveer twee en een half morgen Bouwland bovengemeld Welke door Jacobups Graves en zijn dood door zijnb weduwe van den Heer van Drakestein in erfpacht wierden gehouden van de weduwe Graves enka acht a negen jaren de in huure heeft gerbuikt. en dat hij gedurende dien tijd jaarlijks aan den Heer van Drakestein de waarde van den tiend betaald heeft. ' 'Dar sedert dat de Heer van Drakestein desvoordeligen eigendom van het zelve land van de erfpachters hadde gekocht, Barend van Dijk, huurdervan eene hofstede toebehorende aan den Heer Sander de voorbeschreven ongeveer twee en een half morgen, mede van gemelde Heer Sander in huure heeft aangestaan, en bij die gelegenheid met deszelven is overeengekomen dat alle de vrugten zonder afgifte van den Tiend aan den Huurder zouden verblijven en de Huurder zoo voor huur als voor Tiend jaarlijks inééns eene somme zonde betalen, even gelijk de Heer Sander gewoon was, alle zijn Landen op dien voet te verhuren.' 'Dat de attestant mede zeer wel weet, dat straksgemelde Heer Sander, nimmer, zoo lang de Attestant geheugd aan anders den bruikers van zijne eigene Hofsteden, eenige Bouwlanden daarvan dan tiend te nemen neen maar, in die gevallen erfpreselijk den tiend gevorderd heeft. Voorts, dat de Attestant ter goede trouw, kan verklaren, bij zich zelven overtuigd te zijn en aldus gehoord te hebben, dat de Tiend van de Vuursche is algemeen zonder uitzondering, behalven alleen zoodanige Landen, welke bevorens als vrij van Tiend, uitdrukkelijk zijn verkocht geworden.' "eindelijk verklaard de attestant dat hem zeer wel bekend is een ander Perceel bouwland gelegen onder de Vuursche aan Baardjens Steeg om erfpacht bezeten geweest door Jan Otto Klein en dat de Heer Sander, zoo lange de attestant aan de Vuursche gewoonbd heeft, en het voornoe,mde land erfpacht subject was de Heer Sander daarvan den Tiend genoten heeft, doch dat sedert, die Heer den voordeligen eigendom daarvan heeft ingekocht, hetzelve aan zich heeft gehouden, en tot plantsoen aangelegd. 'Gevende de attestant voor redenen van wetenschap dat hij van het jaar 1785 of 1786 aan de Vuursche heeft gewoond en wel sints het jaar 1791 of 1792 tot aan het jaar 1806 als bruiker van den Heer Sander in het geregtshuis vande Vuursche, waartoe diverse Landerijen behoren, Voorts dat het geattesteerde hem levendig in geheugen is, bereid zijnde hetzelve ten allen tijde met solemnelen Ede te bevestigen.' 'Gepasseerd binnen Utrecht, present, Fredericus Catharinus Blekmnan en Klaas Jansz. Slagt, als getuigen. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272C037 36 07-03-1807 |
Op donderdag zaterdag 7 maart 1807 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een attestatie (getuigenis) gegeven door Barend van Dijk, in de leeftijd van 44 jaar, wonende te De Vuursche. Rekwirant (procespartij die zijn vordering tegen de wederpartij aan het gerecht voorlegt) was Paulus Willem Bosch, heer van Drakestein en De Vuursche. Barend van Dijk verklaarde aan Mr. Paulus Willem Bosch dat hij altijd gehoord en te hebben geweten dat de 2,5 morgen bouwland onder het gerecht van De Vuursche genaamd: 'de oude goederen van Graves' alsmede behorens 9 morgen bouwland onder hetzelfde gerecht gelegen. Dat na de bouw van huis Klein Drakestein en de aanleg van de bijbehorende plantsoenen en tuinen is afgenomen omtrent 4 morgen. Zodat daarvan thans nog overig is 5 morgen bouwland. Dat attestant Barend ook bekend is dat die beide voortgeschreven percelen (welke bij publieke verkoop uit de boedel van Heer Mr. Coert Simon Sander en meer eigendommen in het bezit waren gekomen van Jacob Staal, in De Vuursche woonachtig en over de goederen tiendplichtig was aan de Heer van Drakestein. Dat Barend van Dijk na de Heer Sander in zijn voordeel de 2,5 morgen bouwland boven gemeld van de erfpachter had gekocht als huurder van een hofstede van de Heer Sander toebehorende dezelfde 2,5 morgen bouwland, mede van dien heer in huur heeft aangestaan onder de conditie dat hij voor huur en voor tiend tezamen jaarlijks in eens per morgen (oppervlakte maat) zou betalen f. 16, - even wel gelijk de Heer Sander gewoon was alle zijne landen op zulk gelijke voet te verhuren en de attestant ook zijn hofstede alzoo had gehuurd. 'eindelijk dat de Attestant geen beval bekend is, waarvan door den Heer Sander enig bouwland apart aan personen niet op zijne hofstede wonende is afgestaan, zonder daarvan den Tiend te genieten om welke reden dan ook de in erfpagt uitgegeven Landen zulks hebben betaald, het zij dan in graan of de waarde dien in geld, gevende de attestant voor redenen van wetenschap, zedert ruim achttien jaren aan De Vuursche te hebben gewoond en wel de eerste Tien jaren als Bouwmeester van den Heer Sander en de laatste agt jaren als Bouwmeester van den Heer Sander en de laatste agt jaren als bruiker van een zijner Hofsteden en voorts als in bruiker van een zijner Hofsteden, envoorts als in den tekst bereid zijn der dit geattesteerde nader met eede te bevestigen.' Gepasseerd binnen Utrecht, present Clement Lens Jr., en Klaas Jansz. Slagt als getuigen. ... Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272C037 37 07-03-1807 |
Op donderdag zaterdag 4 april 1807 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een attestatie (getuigenis) gegeven door Lambert van den Berg, in de leeftijd van 59 jaar, sinds 32 jaar wonende te De Vuursche. Rekwirant (procespartij die zijn vordering tegen de wederpartij aan het gerecht voorlegt) was Paulus Willem Bosch, heer van Drakestein en De Vuursche. Lambert van den Berg verklaarde aan Mr. Paulus Willem Bosch dat hij altijd gehoord en te hebben geweten dat de 2,5 morgen bouwland onder het gerecht van De Vuursche genaamd: 'de oude goederen van Graves' alsmede behorens 9 morgen bouwland onder hetzelfde gerecht gelegen. Dat na de bouw van huis Klein Drakestein en de aanleg van de bijbehorende plantsoenen en tuinen is afgenomen omtrent 4 morgen. Zo dat daarvan thans nog overig is 5 morgen bouwland. Dat attestant Lambert ook bekend is dat die beide voortbeschreven percelen (welke bij publieke verkoop uit de boedel van Heer Mr. Coert Simon Sander en meer eigendommen in het bezit waren gekomen van Jacob Staal, in De Vuursche woonachtig en over de goederen tiendplichtig was aan de Heer van Drakestein. Dat de heer Coert Simon Sander in zijn eigen voordelig eigendom over de 2,5 morgen bouwland de erfpacht had gekocht van Barend van Dijk. Huurder van een hofstede toebehorende aan de heer Sander. De 2,5 morgen morgen bouwland in huur had van de heer Sander en heeft aangestaand en geaccordeerd is dat hij voor huur en voor tiend tezamen jaarlijks in eens 'eene somme zoude betalen, even gelijk de Heer Sander gewoon was, alle zijne landen, op zulk eene voelt te verhuren.' 'Dat attestant (Lambert van den Berg) voorts mede zeer bekend, een ander perceel bouwland gelegen onder De Vuursche aan de Baartjens-Steeg, in erfpacht bezeten geweest door Jan Otto Klein, en dat attestant mede zeer wel is bekend dat voornoemde Jan Otto Klein voor den tiend van de land jaarlijks aan den Heer Sander heeft betaald Twee Guldens 10 stuivers. Dar sedert die Heer dan voordelige eigendom daar dan heeft in gekocht en hetzelfde land tot plantsoen aangelegd en alzoo aan zich heeft gehouden.' 'Eindelijk dat de attestant te goedertrouwe verklaard, niet anders te weten en aldus gehoord te hebben, dat de tiend van de Vuursche is algemeen, zonder uitzondering behalven alleen van zoodanige landen welke behorens als vrij van tiend, uitdrukkelijk zijn verkocht geworden.' 'Gevende voor redenen van wetenschap als in den tekst, bereid zijnde het geattesteerde des noods ten alle tijde met solemnelen eede gestand te doen. 'Gepasseerd binnen Utrecht, present Clemens Lens Jr. en Fredericus Catharinus Blekman, als Getuigen.' Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272C037 43 04-04-1807 |
Op donderdag zaterdag 11 april 1807 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een attestatie (getuigenis) gegeven door Annigje Overzee, in de leeftijd van 67 jaar. Annigje is de weduwe van Cornelis Otto Klein, hij was de broer van Jan Otto Klein. Rekwirant (procespartij die zijn vordering tegen de wederpartij aan het gerecht voorlegt) was Paulus Willem Bosch, heer van Drakestein en De Vuursche. Annigje woont al ruim 37 jaar op de hofstede in De Vuursche behorend bij het kasteel Drakestein. Annigje verklaarde aan Paul Bosch dat haar bekend was dat de 2,5 morgen land genaamd 'de oude goederen van Graves' met daarbij nog 9 morgen bouwland voor de bouw van huize Klein Drakestein tot de plantsoenen en tuinen waren afgenomen omtrent 10 morgen zo dat daarvan thans nog overig ruim 5 morgen bouwland over was. Dat attestante (Annigje) nog weet te vertellen dat de percelen voor de publieke verkoop van de goederen van Coert Simon Sander in augustus 1805. Dat de goederen na verkoop de verkoop in eigendom zijn gekomen van Jacob Staal in De Vuursche woonachtig en dat attestante 'zolang ze zich kan heugen' de tiendplicht altijd nog voldaan werd aan de Heer van Drakestein en De Vuursche. Attestante 'zeer wel weet' dat de heer Sander de voormalige eigendom van de 2,5 morgen bouwland van de erfpachters had gekocht. Barend van Dijk die huurder van een hofstede van de Heer Sander was ook toebehoordend was de 2,5 morgen mede van dien heer huurde. Hierbij was Van Dijk bekend en geaccordeerd dat hij voor de huur en voor de tiend tezamen jaarlijks in één som zou betalen. Dat de heer Sander al zijn landerijen op dezelfde wijze verhuurde aan zijn pachters en huurders. Attestante bekend is dat de 2,5 morgen bouwland gelegen onder De Vuursche aan de Baartjes-Steeg in erfpacht bezeten was door haar zwager Jan Otto Klein. Dat Annigje ook bekend was dat haar zwager Jan jaarlijks aan de heer Sander betaalde 'Twee Guldens en 10 stuivers'. Sander had zich in de erfpacht ingekocht en diverse plantsoenen aangelegd en deze ook in eigendom gehouden. 'Eindelijk dat de Attenstante ter goede trouwe '' verklaard,, niet anders te weten en aldus gehoord te hebben dat de Tiend van de Vuursche is algemeen, zonder uitzondering. Behalve alleen van zodanige landen welke behoren als vrij van tiend, uitdrukkelijk zijn verkocht geworden.' 'Geziende voor redenen van wetenschap als ik den tekst, bereid zijnde het geattesteerde des noods ten alle tijde met solemmelen Eede gestand te doen.'' 'Gepasseerd binnen Utrecht, present Clemens Lens Junior en Klaas Jansz. Slagt als getuige.' Paulus Willem Bosch wilde bij deze getuigenis gehoord hebben welke onderdelen van kasteel Klein Drakestein nou wel of niet toehoorde tot het tiende en de erfpacht op diverse goederen rondom het dorp de Lage Vuursche. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272C037 49 11-04-1807 |
Op donderdag 24 december 1807 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een attestatie (getuigenis) gegeven door Roelof Graves, in de leeftijd van 53 jaar. Roelof zijn grootmoeder was Jannigje Outstein, geboren Beek. Rekwirant (procespartij die zijn vordering tegen de wederpartij aan het gerecht voorlegt) was Paulus Willem Bosch, heer van Drakestein en De Vuursche. Het betrof de getuigenis van Roelof waarin hij vertelde dat de goederen genaamd 'de oude goederen van Graves' wat 2,5 morgen land, gelegen in De Vuursche betrof door zijn ouders in erfpacht was gekregen door de heer van Drakestein en ook tiendplichtig aan hem waren. De vader van Roelof vader vaak had verteld dat de 9 morgen, genaamd 'Den Engh' voor de aanleg van Klein drakestein tiendplichtig was aan de Heer van Drakestein. Een zeker perceel bouwland gelegen onder De Vuursche aan de Baartjes-Steeg laatst in erfpacht gehouden was aan Jan Otto Klein, maar de opbrengsten (tiendplichtig) was aan de Heer van Drakestein. Paul Bosch van Drakestein wilde geregeld hebben hoe de verhouding omtrent de tiendplicht op bepaalde percelen waren in De Vuursche waren onder zijn bezitting van de goederen. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272C037 155 24-12-1807 |
Op zaterdag 2 januari 1808 werd ten overstaan van de Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh een attestatie (getuigenis) gegeven door Jannetje Graves, in de leeftijd van 47 jaar, wonende te Achttienhoven, gehuwd met Jan Bunt. Jannetje is geboren in De Vuursche en op haar 42ste verhuisd naar Achttienhoven. Rekwirant (procespartij die zijn vordering tegen de wederpartij aan het gerecht voorlegt) was Paulus Willem Bosch, heer van Drakestein en De Vuursche. Het betrof de getuigenis van Jannetje Graves over 2,5 morgen genaamd 'de oude goederen van Graves' dat over deze landerijen het tiendplicht ook betaald werd aan de heer Godin en Coert Simon Sander die in eind 18e eeuw ook heer van Drakestein en De Vuursche was. Paul Bosch van Drakestein legde hierbij vast dat over deze goederen geen tiendplicht meer voldaan moest worden. Rede was omdat de vader van Jannetje Graves de tiendplicht eertijds al had afbetaald. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4 U272C038 1 02-01-1808 |
Krantenartikelen
Landgoed Drakestein en Bosch van Drakestein
Departement wil onteigening van landgoed „Drakenstein” De afdeling natuurbescherming van het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen heeft geadviseerd tot onteigening over te gaan van het landgoed „Drakestein”, dat zich uitstrekt over de gemeenten Baarn en De Bilt. Pogingen van de zijde van het departement cm langs andere weg in het bezit te komen van het landgoed hebben geen succes gehad. Een woordvoerder van het departement verklaarde, dat het hier gaat om een uniek stuk natuur, dat men in zijn geheel ongerept wil houden Men wil niet de kans lopen dat het gebied wordt verkaveld. Het landgoed is eigendom van jonkvrouwe M. Bosch van Drakestein en haar broer Jonkheer F. Bosch van Drakestein. Het onteigeningsplan, dat tot volgende week donderdag op de gemeentesecretarieën van Baarn :n De Bilt ter inzage lig, heeft letrekking op een bosgebied van ongeveer 355 ha., dat gebaseerd is op art. 121 van de onteigeningsvet. Tegen het onteigeningsplan kunnen tot 28 december bezwaarschriften worden ingediend. Deze zullen via de gemeentelijke secretarieën en de provinciale griffie op het departement van O. K. en V. belanden. Daarna zal bij de Tweede kamer een speciaal ontwerp van wet worden ingediend, wat op deze onteigeningszaak betrekking heeft. Wordt het wetsontwerp goedgekeurd dan kan tot onteigening worden overgegaan — wanneer de partijen niet tot overeenstemming kunnen geraken over de schadevergoeding, zal de arrondissementsrechtbank het bedrag vaststellen. NIET ACCOORD De federatie van landeigenaren die niet te spreken is over dit onteigeningsplan, vindt het merkwaardig, dat in de toelichting op iet onteigeningsplan niet wordt gesproken over wanbeheer, terwijl PRINCIPIËLE KWESTIE De jonkheer zelf zegt over het onteigeningsplan, dat het hier at om een principiële kwestie, hij is van oordeel, dat de ontlening nooit doorgang zal vinden. Men zal moeten bewijzen, dat hier een wanbeheer wordt gevoerd, en dat kan men niet. Wanneer het onteigeningsplan verwezenlijkt zal worden, zal de jonkheer Bosch van Drakestein in een boerderij met 30 ha. grond behouden. Zijn zuster zal dan slechts nog 15 ha. grond bezitten, Mr. N. J. C. Kappeyne van de Capello uit Amsterdam behartigt de ken van de jonkheer. Voor Kerstmis zal hij een bezwaarschrift indienen. Uit de Nieuwe Tilburgsche courant van dinsdag 5 december 1961. Bron: Delpher.nl. |
AANKOOP MEER DAN JAAR GEHEIM GEHOUDEN Bossen rond Beatrix' residentie al jaar lang Rijksbezit. HET RIJK BLIJKT sinds ruim een jaar in stilte eigenaar te zijn van het merendeel van de bossen in de Lage Vuursche. Toen namelijk heeft het rijk 240 ha aangekocht van de landgoederen van jhr. L. M. Bosch van Drakestein en diens zuster jkvr. M. T. C. D. Bosch van Drakestein. 43 ha bleef in handen van de eigenaren. Eerder verkocht de familie stukken grond plus het daarop staande kasteeltje, aan prinses Beatrix. Er zijn voorts nog enkele andere landgoederen in particuliere handen; 42 ha hiervan zijn open voor het publiek. HET IS NIET TE ACHTERHALEN, waarom 't rijk de aankoop van een zo groot aantal hectaren tot dusverre heeft stilgehouden. Het zwijgen is des te opvallender omdat de aankoop het slot is van een kwestie, die jaren geleden groot opzien heeft gebaard en die voorts jaren heeft gesleept. DE TWEEDE KAMERCOMMISSIE VOOR O. K. EN W. vond in het onteigeningsvoorstel aanleiding de bezittingen van de jonkheer te bezoeken. Dat was een opvallende daad. Voor dit soort zaken wordt normaliter afgegaan op de inlichtingen, die in de schriftelijke stukken worden verstrekt. In mei 1963 diende de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. Y. Scholten, bij de Tweede Kamer 'n wetsontwerp in dat in het belang van de natuurbescherming voorzag in de onteigening van het landgoed Drakestein voor zover dat nog in handen van de familie Bosch van Drakestein was. Het ging toen om 358 ha.. Het bezoek resulteerde november 1963 in een vernietigend voorlopig verslag op het onteigeningsvoorstel. Er werd onder andere op gewezen dat de steenfabriek is opgericht met toestemming van de gemeente Baarn en voorts buiten het onteigeningsvoorstel werd gehouden, zodat de fabriek moeilijk een van de argumenten voor de onteigening van het landgoed kon zijn. Jhr. Bosch van Drakestein werd verweten zijn landgoed te verwaarlozen. Hij zou onrechtmatig en te veel kappen. Hij zou te weinig herplanten. Voorts werd hem verweten bij het Pluismeer, het enige overgebleven heideleven in de streek, een cement- en zandfabriek te hebben opgericht. Ook werd hem zeer kwalijk genomen dat hij op zijn landgoed motor- en skelterraces had georganiseerd. Het was een geruchtmakende affaire. De Kamercommissie concludeerde de indruk te hebben "dat bij de overwegingen, die tot het voorstel van onteigening hebben geleid, niet in de eerste plaats de toestand, waarin de bossen op het ogenblik verkeren, en het beheer, zoals dat door de huidige eigenaren wordt gevoerd, een rol hebben gespeeld". Duidelijk werd er tussen de regels door op gedoeld, dat het in feite ging om rust In de buurt van het kasteeltje van prinses Beatrix. VAN DE ZIJDE VAN DE REGERING is nooit op het voorlopig verslag gereageerd. Door alle jaren heen bleef het wetsontwerp daardoor op de agenda van de Tweede Kamer staan. Een uitzonderlijke situatie. Slechts zeven wetsontwerpen zijn van nog oudere datum en nog steeds niet afgedaan. Vorige week zond staatssecretaris Vonhoff van C.R.M, de Tweede Kamer een brief waarin hij meedeelde, daartoe gemachtigd door Hare Majesteit de Koningin, het wetsontwerp in te trekken. Een argumentatie voor het afzien van de in 1963 noodzakelijk geachte onteigening in het belang dor natuurbescherming, ontbreekt in de brief. Het ministerie van C.R.M, was aanvankelijk alleen bereid ter nadere verklaring mee te delen dat de zaak in de minne was geschikt. Nader aandringen om een toelichting heeft thans tot resultaat gehad dat werd meegedeeld dat het grootste deel van het omstreden landgoed inmiddels in handen van het Rijk is overgegaan en dat dat reeds meer dan een jaar geleden is gebeurd. Een vraag naar de reden van het stilhouden van de aankoop werd als pijnlijk ervaren en derhalve niet beantwoord. Kasteel Drakestein, residentie van prinses Beatrix en prins Claus in de uitgestrekte bossen van Lage Vuursche. Uit het Nieuwsblad van het Noorden van woensdag 10 november 1971. Bron: Delpher.nl. |
Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein
Geboren te Utrecht, Utrecht op 15 februari 1825Overleden 's-Hertogenbosch 25 mei 1894 Politieke Functies1851-1856 gemeenteraadslid Amsterdam | |
De familie Bosch was katholiek en kende een rijke traditie als bestuurders. Die achtergrond bepaalde dan ook min of meer de loopbaan van Paulus Jan. Hij was getrouwd met Elisabeth Henriëtte Johanna Bosch, dochter van mr. Johannes Wilhelmus Henricus Bosch. Hij kreeg vijf dochters en twee zonen. Zijn dochter Maria Henrietta Elisabeth (geb. 1857) trouwde in 1878 met Petrus van der Does de Willebois (1843-1937).Scholing en loopbaanHij volgde het atheneum in Amsterdam. Hier bereidde hij zich ook voor voor een examen 'Romeins en Hedendaags Recht' aan de Hogeschool van Utrecht. Hij promoveerde daar in 1848 en vestigde zich vervolgens als advocaat in Amsterdam. Hier trad hij in 1851 ook toe tot de gemeenteraad, waar hij zijn eerste bestuurservaring opdeed. Tijdens zijn verblijf in Amsterdam werd hij ook lid van het College van Curatoren van de Stadsarmenschool. | |
OverlijdenOp 25 mei 1894 overleed Bosch van Drakenstein te 's-Hertogenbosch. Hier werd hij echter niet begraven. Bosch van Drakenstein ligt begraven op de RK begraafplaats Carolus Borromeus te Soesterberg. Hier ligt Bosch van Drakenstein op een familieveld. Het familieveld is aangekocht door de familie Bosch van Drakenstein door de opbrengsten van de verkoop van het landgoed Sterrenberg aan de parochie Carolus Borromeus. Vanaf 1851 werden de eerste familieleden van Bosch van Drakenstein hier begraven. Paulus Jan heeft bij zijn begrafenis een prominente plaats gekregen met een neoclassicistisch grafmonument naar ontwerp van de stadsarchitect van 's-Hertogenbosch Jules Dony. ontworpen. Het monument is oorspronkelijk een drinkfontein, maar deze functie heeft het nooit vervuld. Het monument stelt een draak voor. |
Er werd een wedstrijd uitgeschreven. De gebroeders Leeuw uit Nijmegen wonnen deze, maar de Draak is niet naar hun ontwerp gemaakt. Architect van 't Zand Jules Dony kreeg de opdracht een ontwerp te maken voor de drakenfontein. De draak en de kleine draken zijn gefabriceerd bij de firma F.W. Braat in Delft. De sokkel is gemaakt door de firma N. Glaudemans, een steenhouwerij. Overgenomen van Wikipedia Paulus Jan Bosch van Drakestein. |
Drakenfontein te 's-Hertogenbosch
Drakenfontein ('s-Hertogenbosch) Locatie: Stationsplein |
Het standbeeld is geplaatst in 1903 en was onderdeel van een wedstrijd die door de gemeente was uitgeschreven. Jonkheer Bosch van Drakestein, Commissaris van de Koning(in) in Noord-Brabant van 1856 tot zijn overlijden in 1894, had een legaat van 10.000 gulden vermaakt aan de gemeente 's-Hertogenbosch om een gedenkteken op te richten voor zijn tweelingdochters, die in 1881 op 17-jarige leeftijd waren overleden. Het standbeeld zou aanvankelijk vlak voor het station komen te staan, maar het is iets verder naar het oosten geplaatst, in de richting van de binnenstad. |
Er werd een wedstrijd uitgeschreven. De gebroeders De Leeuw uit Nijmegen wonnen deze, maar de Draak is niet naar hun ontwerp gemaakt. Architect van 't Zand Jules Dony kreeg de opdracht een ontwerp te maken voor de drakenfontein. De draak en de kleine draken zijn gefabriceerd bij de firma F.W. Braat in Delft. De sokkel is gemaakt door de firma N. Glaudemans, een steenhouwerij.
|
Waarom een Draak?Er zijn twee verhalen die verklaren waarom het beeld op de fontein een draak is. |
Draak van een stad's-Hertogenbosch lag vroeger — en nu nog ten dele — in een moerasgebied. De omgeving van de stad was makkelijk onder water te zetten. De stad werd daarom ook wel de Moerasdraak genoemd en gold als een onneembare vesting. In 1629 wilde Frederik Hendrik 's-Hertogenbosch veroveren. De inwoners van de 's-Hertogenbosch maakten zich aanvankelijk geen zorgen vanwege de drassige ondergrond, maar door het gebied rond de stad droog te malen lukte het Frederik Hendrik toch om de stad in te nemen. |
Commissaris Jhr. P.J. Bosch van Drakestein
Een ander verhaal is, dat het vanwege de achternaam van de legator is. De draak houdt een schild vast met het familiewapen van Bosch van Drakenstein. 2000 en 2001Op 12 oktober 2000 viel de draak van zijn sokkel en moest de stad het zonder de draak doen. Niemand raakte gewond. Wel raakte een van de vier bronzen draken die op de grond staan beschadigd. Dat de draak viel was het gevolg van roestvorming bij de aanhechting van het stalen skelet, wat vrij normaal is na 97 jaar. De restauratie zou in eerste instantie een half jaar duren. Uiteindelijk op 14 december 2001 werd de Draak, geheel opnieuw verguld, weer teruggeplaatst. Bij de terugplaatsing, is er in de staart van de draak een potje gestopt. In dat potje zit een tekening, foto en een blaadje bladgoud. Zo zal het in de toekomst mogelijk zijn de draak te restaureren naar oorspronkelijk ontwerp. |
BijnamenOver Bosschenaren bestaat in de omgeving van 's-Hertogenbosch het vooroordeel dat ze een grote mond zouden hebben. In de regio van 's-Hertogenbosch ging vervolgens de grap dat de gemeente de Draak niet meer terug zou plaatsen maar zou vervangen door een Gouden Nijlpaard: dat had immers een grotere bek. Naarmate de restauratie langer op zich liet wachten, was deze grap luider te horen. Overgenomen van Wikipedia Drakenfontein ('s-Hertogenbosch). |
Drakenfontein fotogalerij
De Drakenfontein op het Stationsplein te 's-Hertogenbosch voor het station 's-Hertogenbosch in augustus 2021 kort na de oplevering van de 1,5 jaar durende restauratie van de fontein. |
Detailfoto's van de Drakenfontein op het Stationsplein voor station 's-Hertogenbosch. Opgericht in 1903 door Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein. Foto's: Sander van Scherpenzeel, zondag 27 oktober 2019. |
Geschiedenis Kasteel Drakestein
(Slotlaan 3-6 en 9 te Lage Vuursche)
Overgenomen uit het boek: Baarn; Geschiedenis en Architectuur, Fred Gaasbeek, Jan van 't Hof en Maarten Koenders, 1994, Uitgeverij Kerckebosch B.V. Zeist. |
De oudste vermelding van het gebied waarin het huis Drakestein ligt, dateert uit 953. Keizer Otto I de Grote (936-973) schonk in dat jaar de streek de Vuursche aan de Utrechtse bisschop Balderik. Balderik kreeg van de Duitse keizer verscheidene bezittingen, zodat hij de gelijke werd van de naburige graven. |
Het gebied was toen nog een onbewoonde wildernis. Bisschop Koenraad gaf een groot deel van de streek in 1085 in handen van het kapittel van St. Jan. Aan deze gift waren ook heerlijke rechten verbonden, het geen reeds duidt op enige vorm van ontginning en exploitatie van de wildernis met daaraan gepaard gaande bewoning of plannen voor ontginning. In 1259 gaf bisschop Otto II van Lippe de gehele Vuursche aan genoemd kapittel in leen. |
Het kapittel van St. Jan gaf op zijn beurt 'die Vuerse mit hoeren Venen' in 1359 voor 28 jaar in erfpacht uit aan Werner van Drakenburg. De vader van Werner of Werner zelf was reeds door de bisschop beleend met de 'wilde venen' ten noorden van de Vuursche, het gebied bij kasteel Drakenburg. |
Dat de eigendomsverhoudingen en rechten van de Vuursche enigszins gecompliceerd lagen bewijst het feit dat Werner het jaar daarop een stuk land in de Vuursche pachtte van het Vrouwenklooster in De Bilt. Opmerkelijk is dat Werner een stuk land pacht waarop hij reeds een hofstede had laten bouwen, want in de akte die de pacht regelt is sprake van een hofstede Drakestein 'die Warnar opgetimmert (gebouwd) heeft'. |
Deze bezitting werd door Werner van Drakenburg, met toestemming van het Vrouwenklooster, opgedragen aan de bisschop Jan van Arkel. Deze blijk van afhankelijkheid en trouw aan de bisschop van Utrecht werd door de geestelijke in 1362 gehonoreerd door het huis Drakestein aan Werner in leen te geven. De voorganger van het huidige Drakestein is dus rond 1360 ontstaan en werd gesticht door Werner van Drakenburg, schout van de stad Utrecht. |
Er is vanaf die tijd ook een duidelijk onderscheid tussen de Vuursche en het landgoed Drakestein. Het huis Drakestein en de erfpacht van de Vuursche bleef tot 1460 in handen van de familie Drakenburg. In dat jaar was Johan van Drakenburg gedwongen de erfpacht van de Vuursche en Drakestein af te staan aan het kapittel van St. Jan. De reden was dat hij niet in staat was zeven jaren achterstallige pacht in te lossen. Het kapittel schold zijn schulden kwijt na overdracht van bovenstaande erfpacht en huis. |
Na een korte intermezzo werd in 1485 Johan van Drakenburg echter weer beleend met Drakestein. In 1520 kwam Drakestein, Drakenburg en de Vuursche in het bezit van Josina van Drakenburg. Zij huwde met Dirk van Zuylen van de Haer, een telg uit een aanzienlijk en machtig Stichts geslacht. Josina deed de erfpacht van de Vuursche in 1546 van de hand. |
Johan van Culemborgh, eveneens een aanzienlijk edelman, werd beleend met de Vuursche. Zijn bemoeienissen met de Vuursche zijn gering geweest. Hij verpachtte het gebied aan een derde persoon en liet de exploitatie aan de pachter over. De tweede dochter van Johan van Culemborg. getrouwd met Karel van Bourgondie, erfde in 1557 de Vuursche. Haar man toonde meer interesse in de Vuursche, gezien zijn latere succesvolle pogingen om het gebied te vergroten. |
Een jaar nadat in 1570 Josina van Drakenburg Drakestein aan haar zoon Nicolaas van Zuylen had geschonken, wist Karel van Bourgondië Drakestein en de Vuursche weer door aankoop te verenigen in één hand. De tweede zoon van Johanna van Culemborg en Karel van Bourgondië, Johan, deed in 1610 Drakestein en de Vuursche van de hand. |
|
De familie Van Reede neemt binnen de geschiedenis van de Vuursche en Drakestein een prominente plaats. Ernst van Reede verzocht na verwerving van de goederen ten aanzien |
Zijn verzoeken werden ingewilligd en Van Reede droeg zijn bezittingen op aan stadhouder Frederik Hendrik in diens hoedanigheid als graaf van Buren. Beide lenen werden daarop door prins Frederik als hoge heerlijkheden aan de jonker terug geschonken. |
De heren van Drakestein en De Vuursche waren in het verleden bij het uitoefenen van de rechtspraak in hun gebied nimmer gerechtigd geweest doodvonnissen te verstrekken en te laten uitvoeren. Van Reede had echter door middel van genoemde stap de volledige jurisdictie in zijn gebied verworven en kon nu in de rechtspraak over leven en dood beschikken zonder dat een hogere instantie hem dat recht kon verbieden. |
Op papier was deze zelfstandigheid in de rechtspraak bijzonder (in de Middeleeuwen werd de hoge heerlijkheid door leenmannen fel begeerd als machtsinstrument), maar in de praktijk werd dit recht gerelativeerd, daar in het gebied van Ernst van Reede slechts enkele personen woonachtig waren. |
Ernst van Reede overleed in 1640 en zijn oudste zoon Gerard werd de nieuwe heer van Drakestein. Gerard liet in 1640 de oude hofstede afbreken en nieuw huis bouwen. |
Of het oude Drakestein op dezelfde plek heeft gestaan als het huidige huis is niet zeker. Bij de In de zeventiende eeuw gold de volledige symmetrie als het ideaal van ontwerpers. Symmetrie stond gelijk aan perfectie en de hang naar symmetrie kwam tot uiting in de vestingbouw en architectuur. |
Vooral in de bouw van nieuwe protestantse godshuizen werd die volledige symmetrie nagestreefd. Een bekend en in verband met Drakestein illustratief voorbeeld is de kerk van Renswoude uit 1639-1641. De kerk wordt toegeschreven aan Jacob van Campen en werd gebouwd in opdracht van Godard van Reede, een broer van bovengenoemde Gerard. Bij moderne landhuizen werd evenzeer gestreefd naar symmetrie, maar de symmetrie werd om praktische redenen niet altijd doorgezet in de indeling van de plattegrond. Bij Drakestein is ook iets afgeweken van een perfecte symmetrische indeling. |
Er is geen centrale ruimte rond het middelpunt gecreëerd en de scheidingsmuur tussen De naam van de architect is helaas niet bekend. Als mogelijk ontwerper wordt te Jacob van Campen genoemd. Indien deze bouwmeester daadwerkelijk voor de broer Gerard van Reede heeft gewerkt, zal Gerard zeker op de hoogte geweest zijn van de verrichtingen van de in Amersfoort woonachtige Van Campen. |
In dat geval is de toeschrijving van het ontwerp van Drakestein aan Jacob van Campen zeer aannemelijk. Het aanzicht van Drakestein na de voltooiing van de bouw verschilt met de huidige verschijningsvorm. De voorgevel werd gedomineerd door vier kolossale lonische pilastere met daarboven een kroonlijst en driehoekig fronton. In de muren waren kruis- en balke zijnen met luiken opgenomen en op alle acht dakschilden stond een dakkapel. Vier schoor stenen met smeedijzeren bekroningen torenden boven het dak uit. |
Gerard van Reede ontplooide naast Drakestein nog meer bouwactiviteiten. |
Hij maakte van de Lage Vuursche een nederzetting door een herberg, molen, school, pastorie en kerk te stichten. Op dertien oktober 1669 overleden Gerard en zijn tweede vrouw Catharina |
De erfgenamen werden met een torenhoge schuldenlast geconfronteerd en werden door de schuldeisers uiteindelijk gedwongen al datgene wat Gerard van Reede met veel geld had opgebouwd in het openbaar te verkopen. |
Drakestein en de Vuursche werden in 1671 voor f. 27.300,- verkocht. |
De nieuwe eigenaar, de Amsterdammer Johan Reynst, werd in 1672 door de graaf van Buren oftewel de kersverse stadhouder Willem III officieel beleend met zijn pas verworven bezittingen.
|
De Amsterdammer zal Drakestein waarschijnlijk als buitenplaats gebruikt hebben, gelijk de andere vermogende stadsgenoten die in die tijd in de omgeving van Baarn huizen en hofsteden hebben laten bouwen. |
Deze families hadden hun sporen achter gelaten door verbouwingen en wijzigingen. |
In 1779 worden Drakestein en de Vuursche weer te koop aangeboden na in het bezit te zijn geweest van de families De Wildt, Barchman Wuytiers en Godin. |
De grootste wijzigingen werden echter aangebracht door de nieuwe eigenaar mr. Court Simon Sander, een Amsterdamse koopman. In 1780 liet hij het landhuis moderniseren. |
De kolossale pilasterorde met fronton aan de voorzijde werd vervangen door een vereenvoudige gevelindeling met geblokte lisenen en een dakkapel. Ook het dak onderging een metamorfose. Het aantal dakkapellen werd verminderd en het midden van het dak werd afgeplat. Rondom het platte gedeelte werd een balustrade gezet en in het midden werd een open houten dakkoepel geplaatst. |
Na de dood van mr. Court Simon Sander in 1806 verkochten de nazaten Drakestein en de |
De vader van P.W. Bosch had in de achttiende eeuw een vermogen vergaard door handig zaken te doen. Hij liet zijn zoon Paulus studeren en in de Franse tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap maakte de advocaat politieke carrière. Na de aankoop van Drakestein liet hij zich als een heer van stand voortaan Bosch van Drakestein noemen. |
Net als zijn vader had Paulus talent in het zaken doen, want ondanks de algehele malaise groeide zijn vermogen en kon hij nog enkele buitenplaatsen aan zijn bezit toevoegen. In 1829 werd zijn sociale status verhoogd door verheffing in de adelstand. In 1834 stierf jonkheer mr. Paulus Wilhelmus Bosch van Drakestein. |
In die honderdenvijftig jaar werd er niets noemenswaardig aan het huis veranderd. |
De grootste verandering is de aanleg van een landschappelijke tuin geweest, hoogstwaarschijnlijk onder Paulus Wilhelmus Bosch. Veel van de destijds in de tuin geplaatste gebouwtjes en tuinsieraden zijn verdwenen. In de Tweede Wereldoorlog werd Drakestein door de bezetter gevorderd. |
De familie Bosch van Drakestein bleef in bezit van Drakestein tot in 1959. |
Bouwhuizen
Wanneer de eerste bouwhuizen van kasteel Drakestein (Slotlaan 3-6) zijn gebouwd is niet zeker. Op een afbeelding van het kasteel uit circa 1650 zijn ze nog niet aanwezig. Een latere afbeelding uit circa 1730 geeft ze wel weer. De bouwhuizen zijn derhalve in die periode ontstaan. |
De gebouwen werden in de negentiende eeuw geheel verbouwd en hebben toen een mansardekap gekregen. Bij de renovatie in de jaren zestig zijn de bouwhuizen afgebroken en opnieuw opgetrokken. De hoofdvorm van deze gebouwen bleef hetzelfde, alleen het dak werd veranderd in een schilddak met oud Hollandse pannen. De bouwhuizen staan aan weerszijden van de Slotlaan. |
Beide wit gepleisterde panden zijn rechthoekig en tellen één bouwlaag. De panden hebben in het midden een dubbele inrijdeur met een neoclassicistische omlijsting. Aan weerszijden daarvan zijn drie schuifvensters aangebracht. De kopse gevels zijn elkaars spiegelbeeld en bevatten een venster en een deur. In de achtergevels zijn eveneens dubbele inrijdeuren en schuifvensters opgenomen. Op de daken staan verscheidene dakkapellen. |
Haaks op de bouwhuizen staan twee kleine rechthoekige bijgebouwen van één bouwlaag onder een pannen schilddak. De voorgevels van deze twee panden zijn verschillend ingedeeld. De bouwhuizen en bijgebouwen huisvesten verschillende werk- en dienstvertrekken. Ook het atelier van koningin Beatrix is in één van de bouwhuizen ondergebracht. |
Het huidige park bij Drakestein is in hoofdzaak ontstaan rond 1830. Het park rond het huis is destijds verlandschappelijkt door de Utrechtse bouwmeester en landschapsarchitect Hendrik van Lunteren (1780-1848) in opdracht van mr. P.W. Bosch van Drakestein. In dezelfde periode dat het park van Drakestein werd verfraaid, had Van Lunteren het nabijgelegen Pijnenburg onder handen. |
Het bijzondere aan het park van Drakestein waren de tuinsieraden: de kapel, het grotje en de duiventoren. Deze gebouwtjes, zogenaamde follies, zijn hoogstwaarschijnlijk ook door Van Lunteren ontworpen. |
Van Hendrik van Lunteren is bekend hij een jaar in Engeland is geweest ter bestudering van het aanleggen van buitengoederen. In dit land waar follies op buitenplaatsen al geruime tijd in |
Helaas zijn de neogotische kapel en de grot reeds verdwenen. De duiventoren is nog aanwezig. In het park staat ook nog een eenvoudige achttiende-eeuwse tuinmanswoning. Het park zelf bestaat hoofdzakelijk uit bos waar verscheidene paden zich doorheen slingeren. |
Duiventoren
De duiventoren in het park van Drakestein is een vierkante, bakstenen toren met een lage aanbouw. Op de hoeken zijn geblokte lisenen. Bovenaan bevinden zich kantelen. De verschillende openingen hebben spitse bogen. |
De toren is waarschijnlijk in het begin van de negentiende eeuw gebouwd. De toren is niet in de eerste plaats gebouwd als duiventoren, maar als follie. Een follie is een bouwwerk dat veelal nutteloos en kostbaar is. Soms drukt een follie een gedachte uit of is het bouwwerk het resultaat van een excentrieke bevlieging. |
Meestal is een follie echter een tuinsieraad in een landschappelijke tuin en is het gebouwd om het oog te plezieren. Deze follies zijn gebouwd in een neostijl en hebben in de meeste gevallen, zoals de duiventoren van Drakestein, een gecultiveerd ruïneus uiterlijk. |
IJskelder
In een opgeworpen heuvel, waarvan de voet een diameter van ongeveer twintig meter heeft, bevindt zich de ijskelder behorend bij kasteel Drakestein. De kelder is in de tweede helft van de achttiende eeuw gebouwd, waarschijnlijk toen de familie Godin op Drakestein woonde. |
Een ingang tussen twee steunberen geeft toegang tot een voorportaal van één meter breed, twee meter hoog en twee meter lang. Het voorportaal eindigt bij een bakstenen koepelgewelf, waarvan de bodem ongeveer twee meter beneden het vloerniveau van het voorportaal ligt. |
Het hoogteverschil wordt door middel van een trap overbrugd. Opvallend is het spitse gewelf en de bepleistering van het interieur. Door gebruik van een houten steunconstructie gedurende de herstelwerkzaamheden aan het begin van deze eeuw, waarbij tevens het geheel werd bepleisterd, konden bepaalde delen niet worden bepleisterd en ontstond er een onbepleisterd patroon in de vorm van de steunconstructie. In het midden van de licht aflopende bodem van de ijskelder is een ronde put gemetseld. Deze put is opgevuld met zand en was nodig om smeltwater te laten verdwijnen. |
Pachtboerderijen en gebouwen
behorend bij kasteel Drakestein
Teksten over de diverse panden overgenomen uit het boek: Baarn; Geschiedenis en Architectuur, Fred Gaasbeek, Jan van 't Hof en Maarten Koenders, 1994, Uitgeverij Kerckebosch B.V. Zeist. |
300 Roedenlaan
De Driehonderd Roedenlaan is een vrijwel onbebouwde rechte bosweg en verbindt de Vuurse Steeg met de Stulpse Laan. De reeds lang bestaande naam, mogelijk genoemd naar de lengte van deze weg, werd bij raadsbesluit van 30 juni 1949 vastgelegd. De Driehonderd Roedenlaan is waarschijnlijk in de zeventiende eeuw als zuidelijke begrenzing van Drakestein aangelegd. |
300 Roedenlaan 1
Deze langhuisboerderij is, zoals te lezen is op de gevelsteen, gebouwd in opdracht van Jhr. P.J. Bosch van Drakestein. De eerste steen werd gelegd op 5 juni 1838. In 1982 is de boerderij tot woning verbouwd. De voorgevel is symmetrisch ingedeeld en heeft in het midden twee grote twintigruits vensters en aan de zijkanten één klein twaalfruits venster. |
Achter het voorhuis bevinden zich keuken annex geut (de plaats om vaatwerk schoon te maken en de karnton te plaatsen), de rosmolen en de woonkamer (vaak lichthoek genoemd). Het bedrijfsgedeelte wordt gevormd door de deel met aan weerszijden ruimte voor veestalling. Aan het einde van de stal was een paardestal ingericht. Het aanzicht van de boerderij is geschaad door het aanbrengen van grote daklichten, aan de rechterzijde zelfs in de vorm van een doorlopende strook. |
De achtergevel heeft een dubbele inrijdeur en een deur naar de paardestal. In de zijgevels bevinden zich onder andere voormalige mestdeuren. Het pand is wit bepleisterd en heeft een zwarte plint. De boerderij was ingedeeld op de wijze zoals dat in deze streek van het land, bij voorbeeld ook in het nabijgelegen Eemnes, gebruikelijk was: in het voorhuis een voorkamer, de zogenaamde pronkkamer, geflankeerd door twee kleine kamers waarvan de linkerkamer onderkelderd is. |
De langhuisboerderij aan de Driehonderdroedenlaan 1 is een Baarns gemeentelijk monument in Lage Vuursche in de provincie Utrecht. |
Op de gevelsteen staat vermeld dat de langhuisboerderij werd verbouwd in opdracht van jonkheer Mr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein. In de witte muur die parallel loopt aan de laan de eerste steen gelegd met de tekst: Jhr Paulus Johannes Bosch van Drakestein, 5 junij Anno 1838. Deze zoon Paulus was bij de steenlegging 13 jaar oud. |
Op een kadastrale minuut uitgegeven in 1824 is te zien, dat de boerderij dezelfde contouren heeft als de huidige boerderij inclusief de uitgebouwde paardenstal. Onduidelijk is hoe ingrijpend de verbouwing is geweest in 1838. |
Aan weerszijden van de pronkkamer in het voorhuis bevinden zich twee kleinere kamers. De linkse kamer is onderkelderd. De kelder heeft een tongewelf met een pekelbak en is waarschijnlijk het oudste deel van de boerderij. In 1982 is de wit gepleisterde boerderij verbouwd tot woning. |
|
Huize 't Veen, 300 Roedenlaan 2-4
Molen Bosch van Drakestein, Kloosterlaan 5 te Lage Vuursche
De Molen van Bosch en Drakestein (ook: molen van Lage Vuursche) was een windmolen in Lage Vuursche in de gemeente Baarn. De verdwenen wip- of kokermolen stond aan de Kloosterlaan op de plek van het tegenwoordige (2015) hotel-restaurant De Kastanjehof. Aan de plek herinnert nog de meulenbelt als lichte verhoging op het terrein. |
Molenaarswoning, De Vuursche B10
Dorpsstraat
De rijbaan is smal en gemarkeerd met paaltjes. Aan weerszijden ervan zijn brede bermen die als wandelpad fungeren. De straat is met eiken en beuken beplant. De bebouwing bestaat uit meest lage woningen en enkele andere panden zoals een smederij, een herberg enz. De oudste bebouwing is zeventiende-eeuws. Tegenwoordig wordt de Dorpsstraat gekenmerkt door de vele horecafaciliteiten. Tegenover restaurant 'De Lage Vuursche' ligt een grote zwerfkei op vijf kleinere keien. Deze groep stenen, de zogenaamde 'dolmen', is rijksmonument. |
Dorpsstraat 2, Restaurant De Lage Vuursche
De kern van dit pand dateert uit 1654. Het pand bestond toen uit twee bouwlichamen: het huidige lage middenstuk en het hogere rechterdeel. Het pand is waarschijnlijk op instigatie van Gerard van Reede gebouwd. Gerard van Reede woonde op Drakestein en ontwikkelde de Lage Vuursche tot een volwaardige nederzetting met een kerk, een pastorieën een schooltje. Het hier besproken pand was aanvankelijk tolgaardershuisje en ontwikkelde zich al snel tot herberg. Mogelijk is tevens in dit pand recht gesproken, wat niet ongebruikelijk was in plaatselijke herbergen van kleine nederzettingen. |
Tot in de vorige eeuw zouden in dit pand nog huwelijken zijn gesloten. De huidige functie van het pand als restaurant sluit goed aan op de oude bestemming van het pand als herberg. Het gebouw bestaat uit een middendeel van één bouwlaag dat aan beide zijden geflankeerd wordt door een hoger opgetrokken partij. De nokken van de zadeldaken lopen evenwijdig aan de straat. De ingang is in het midden, in een nieuw portiek onder een veranda gesitueerd. Er zijn nog authentieke, achttiende-eeuwse schuifvensters aanwezig. Aan de achterzijde bevindt zich een grote, lage aanbouw. Zowel het in- als het exterieur hebben veel wijzigingen ondergaan. |
Dorpsstraat 12
Langwerpig half vrijstaand woonhuis van rond 1800. Het pand heeft één bouwlaag onder een zadeldak waarvan de nok evenwijdig aan de Dorpsstraat loopt. De voorgevel is vijf assen breed. In de middelste as bevindt zich de ingang, die wordt gevormd door een nieuwe paneeldeur met in het bovenlicht een levensboom. In de overige assen zijn zesruits schuifvensters aangebracht. Het pand is in 1985 gerestaureerd. |
Huis aan de Koudelaan F1 en F2
In het kadaster van 1832 in de Lage Vuursche staat een huis aan de Koudelaan F1 en F2 (toenmalige huisnummering) ingetekend in dat jaar het eigendom van Paulus Willem Bosch van Drakestein. Tot 1894 bleef het huis in bezit van de kleinzoon van Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1825-1894). Na zijn overlijden komt het huis in het bezit van zijn zoon Frederik Bosch (1871-1911). Nadat hij op veel te jonge 39 jarige leeftijd overlijd. Komt het huis in bezit van zijn echtgenote en twee zonen Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1901-1955) en Jhr. Herbert Jan Paulus Jan Bosch van Drakestin (1903-1965). In 1932 komt het huis voor de helft toe aan de zoon van Paulus Jan Bosch (1901-1955), Frederik Bosch (1930-2008). Paulus Jan laat het huis aan de Koudelaan F1 en F2 in 1938 slopen. Hoe dit huis eruit heeft gezien is tot op heden niet bekend? In het jaar 1944 gaf Paulus Jan Bosch (1901-1955) enkele jaren na het slopen van het huis de grond in 1944 in erfpacht uit. Dit gebeurde aan Pieter Schoenmakers van beroep Houthandelaar uit Hilversum. In 1949 verkoopt Schoenmakers de grond weer terug aan Paulus Jan Bosch. In 1956 komt de grond toe aan zoon Frederik Bosch (1930-2008). In 1959 brengt Frederik Bosch van Drakestein het stuk grond in waarop het huis stond aan de Maatschappij Bouwplan Vuursche, gevestigd te Amsterdam, als mede eigenaar was Fredrik Bosch tezamen Jan Proper van beroep bouwondernemer en wonende te Oud-Loosdrecht en Hendrik Ernst Stefels van beroep 'idem' en wonende te Amsterdam. Waarop Stefels de grond in 1961 in eigendom verkreeg voor verdere ontwikkleling voor woningbouw aan de Eikenlaan. Bron: Kadasterarchiefviewer 1832-1987 (NL). |
De Kuil van Drakestein
De Kei van Lage Vuursche
De kei van Lage Vuursche is een rijksmonument in de plaats Lage Vuursche in de Nederlandse provincie Utrecht. De kei ligt op de hoek van Dorpsstraat 2 met de toegang naar het achterliggende parkeerterrein in een van rijkswege beschermd dorpsgezicht. De zwerfkei voor rijksmonument De Lage Vuursche werd vermoedelijk rond 1800 in de buurt opgedolve. Over de Kei van Lage Vuursche wordt verteld dat er bloed uit de steen komt als je er met een speld in prikt. Dit is ook het geval met de bloedsteen in Ede. Overgenomen van Wikipedia Kei van Lage Vuursche. |
De Steen aan de Vuursche |
>Wat kan«, vraagt Dr. Janssen, »de oorzaak zijn van zulk eene vreemdluidende overlevering?« En dan zegt hij, dat daar eerst in de helft der 17e eeuw de weg is aangelegd, waaraan het thans gelegen is, en dat alzoo het vermoeden van Scheltema hoogst aannemelijk is, dat het bij die gelegenheid ontdekt, althans ontbloot geworden is, nadat het vroeger onder zand bedolven zal zijn geweest. Bij die ontgraving, denkt Dr. J. zullen aarden potjes en steenen gereedschappen, die er mogelijk aanwezig geweest waren, wel zoek zijn geraakt. Nu vind ik in mijn exemplaar van bovengenoemde Hilversumsche Oudheden in marginedoor mij aangeteekend ten jare 1893 het volgende: |
Brengen wij deze verklaring in verband met het voorgaande, dan vinden wij, dat Van de Pol, geboren in + 1823, in 1833 ongeveer 10 jaar oud was, en dat toen Van Amersfoort hem En dit strookt ook volkomen met het stilzwijgen onzer >vroegere geschiedschrijvers« (Dr. J.) en van den schrijver van |
Kloosterlaan 2 en 4, huize Klein Drakestein
Het huis Klein Drakenstein is een blokvormig, Hollands classicistisch huis, in 1780 gebouwd voor de Amsterdamse zusters Van Loon. Het pand heeft twee bouwlagen ondereen afgeplat schilddak met blauwe Hollandse pannen. De voorgevel is symmetrisch en telt vijf traveeën. De hoofdingang is bereikbaar via een natuurstenen stoepje en bestaat uiteen paneeldeur met snijlicht en een classicistische omlijsting. Boven de ingang bevindt zich een dertigruits schuifvenster en een dakvenster met gebogen fronton op het dak. In de overige vier traveeën zijn boven dertig- en onder veertigruits schuifvensters aangebracht. |
De indeling aan de achterzijde is identiek met als enig verschil dat in de middelste travee spaarvelden zijn gemetseld waarin slechts een klein venster is opgenomen. Het huis heeft een middengang met aan het eind de keldertrap. |
Het koetshuis staat aan de weg, rechts van het hek. Het is een bakstenen pand van één bouwlaag onder een zadeldak met Hollandse pannen. Het linkerdeel van de voorgevel is in hout uitgevoerd en voorzien van inrijdeuren. Rechts is het gebouw van steen. De muur aan de straat is voorzien van vlechtingen en een luik. Dit gedeelte is waarschijnlijk tussen 1780-1800 gebouwd. |
Links van de gang zijn twee kamers, rechts twee kamers waartussen de trap is geplaatst. Het huis is in 1967 gerestaureerd. Voor het huis ligt een grasveld waaromheen de oprijlaan is aangelegd. Het houten toegangshek hangt tussen bakstenen pijlers met natuurstenen dekplaten. |
Het Dienstwoning Klein Drakenstein is een rijksmonument aan de Kloosterlaan 2 bij Lage Vuursche in de provincie Utrecht. Bron: Wikipedia Dienstwoning Klein Drakenstein (Kloosterlaan). |
Koetshuis Klein Drakestein aan de
Kloosterlaan 2 te Lage Vuursche
Het Koetshuis Klein Drakenstein is een rijksmonument aan de Kloosterlaan 4 bij Lage Vuursche in de provincie Utrecht. Bron: Wikipedia Koetshuis Klein Drakenstein (Kloosterlaan). |
Het Pluismeer is een plasje in het natuurgebied ten zuiden van Lage Vuursche in de Laagte van Pijnenburg. Het Pluismeer grenst aan natuurgebied De Stulp en wordt beheerd door Staatsbosbeheer. |
Schaapskooi, De Vuursche B18
Schaapskooi, De Vuursche B260
Stulpselaan 2
Het huis aan de Stulpselaan 2 werd in 1899 in opdracht van Jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein (1871-1911) gebouwd als opvolger van een uit in 10889 verval verklaarde woning. In 1912 komt de woning in bezit van Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1901-1955) in 1932 werd het een gedeeld bezit van Paulus Jan en zoon Frederik Bosch (1930-2008) in 1956 na het overlijden van vader Paulus Jan in 1955 krijgt dochter Jkvr. Maria Theresia Carmen Diana Catharina Bosch van Drakestein (1932-2017) het huis aan de Stulpselaan 2 in bezit. Zo ver wij kunnen bekijken was het huis tot/na 1987 nog het bezit van Diana Bosch. F811 823 565 518 l8580 |
Arbeiderswoningen aan de
Stulpelaan 1 en 3 te Lage Vuursche
Hofstede De Stulp
Hofstede De Stulp behoorde eerder tot het landgoed De Hoge Vuursche waarvan Pieter van der Vliet de eigenaar was. Hij verkocht de hofstede tezamen met hofstede de Zeven Linden aan Louis Rutgers (Van Rozenburg) ten overstaande van Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh op dinsdag 3 maart 1801. Pieter van der Vliet was persoonlijk failliet gegaan en hij moest noodgedwongen veel van zijn bezittingen behorend bij het landgoed De Hoge Vuursche eind 18e eeuw verkopen. Om de lening aan Baron Van Nagell te kunnen voldoen. |
Op donderdag 30 januari 1817 verkocht Louis Rutgers van Rozenburg hofstede De Stulp ten overstaan van de Utrechtse notaris Hendrik van Ommeren aan Paulus Wilhelmus Bosch van Drakestein. Paul voegde de hofstede toe aan zijn landgoed en kasteel Drakestein toe. Tot de jaren 60 van de twintigste eeuw zou De Stulp in het bezit van de familie Bosch van Dtakestein blijven. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4, U272c024, 30, 1, 03-03-1801. |
Het huis aan de Stulpselaan 1 - 3 is van oorsprong een opvolger van een ander complex dat al in 1832 bekend was op die plek. Toen in bezit van Paulus Willem Bosch van Drakestein. |
Achterkleinzoon van Paul, Jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein (1871-1911) liet de huidige arbeiderswoning in 1907 bouwen. |
Zijn kleinzoon Jhr. Frederik Bosch (1930-2008) verkocht de woningen in 1967 aan Staatsbosbeheer/Staat der Nederlanden. |
Hoge Vuurseweg
De naam Hoge Vuurscheweg werd op 30 juni 1949 officieel vastgesteld. Na 2 januari 1975wordt het als 'Hoge Vuurseweg' gespeld. Het is een lange bosweg die van de Hilversumsestraatweg naar de buurtschap de Lage Vuursche voert. De weg moet in de tweede helft van de zeventiende eeuw zijn aangelegd als zichtas van de buitenplaats De Hoge Vuursche. Het laatste gedeelte bij de Hilversumsestraatweg werd in de achttiende eeuw iets naar het westen verlegd ten behoeve van de aan de overzijde liggende waterpartij. Een beukenrij geeft dit tracé nog aan. Bij de reconstructie tot provinciale weg na de oorlog werd de weg weer iets naar het oosten verschoven. Aan het zuidelijke deel, vlak bij het dorp, staan enkele gebouwen, waaronder de kerk en een boerderij. |
Hoge Vuurseweg 1A en 1B, boerderij Klein Drakestein
"Anno 1817 H.B.R.' vermeldt de gevelsteen van deze langhuisboerderij. Het huidige gebouw is echter in 1942 herbouwd nadat het in 1940 door brand was verwoest. Daarbij zijnde oude bakstenen gebruikt. De herbouwde boerderij is voor jonkheer H.P.J. Bosch van Drakenstein ontworpen door W. Bakker. |
De langhuisboerderij heeft een wolfsdak met de nok haaks op de weg. De voorgevel bevat vijf assen met twintig- en dertigruits schuifven-sters. De halve luiken zijn voorzien van een zandlopermotief. De ingang in het midden wordt gevormd door een opgeklampte deur met groot bovenlicht. Op het erf van de boerderij staan nog verschillende oude bijgebouwen. |
De grote houten schuur en het eind achttiende-eeuwse bakhuis zijn de enige bijgebouwen van architectonische waarde. Het bakhuis deed waarschijnlijk ook dienst als zomerhuis. Het is een pand van één bouwlaag onder een zadeldak. In de voorgevel zijn op de begane grond twee schuifvensters geplaatst.Op de zolderverdieping is een klein licht aangebracht. |
Hoge Vuurseweg 2 en 4, N.H. De Stulpkerk De Vuursche
De protestanten waren in het begin van de zeventiende eeuw een minderheid in de Lage Vuursche. Zij hadden geen eigen godshuis en verzochten in 1657 aan de classis Amersfoort om in een schuur te laten preken. De schuur waar zij samenkwamen was een onderdeel van boerderij De Stulp. In datzelfde jaar stelde Gerard van Reede, heer van Drakestein, grond beschikbaar voor de bouw van een kerk en een pastorie. In de jaren daarop werden op deze grond de genoemde gebouwen gerealiseerd. |
Behalve Gerard van Reede leverden anderen ook een geldelijke bijdrage voor de totstandkoming van deze kleine kerk en pastorie. Zo schonken bewoners van nabijgelegen buitenplaatsen als Pijnenburgen Splinterburg geld en glas-in-lood ramen met de wapens van de schenkers. Ook de steden Amsterdam en Alkmaar deden een duit in het zakje en lieten ter herinnering aan deze gift wapenschilden van beider steden naast de deur hangen. |
De wapenschilden en de glas-in-lood ramen zijn reeds lang verdwenen. Tegen de voorgevel van de kruiskerk werd in 1938 een uitbouw onder een zadeldak geplaatst, waarin zich de ingang bevindt. De voorgevel is in de top voorzien van een serie van vijf kleine spitsboogvensters. Het schip is twee traveeën diep. In elke travee is eenspitsboogvenster met glas-in-lood aangebracht. |
Het koor is één travee diep en driezijdig afgesloten. De zijarmen van de kruiskerk zijn eveneens één travee diep en eindigen in een topgevel. In deze gevels is een groot spitsboogvenster opgenomen. De gevels zijn geleed door lisenen en worden afgesloten met een geprofileerde lijst. |
Het dak bestaat uit twee elkaar kruisende zadeldaken, waarvan het gedeelte boven het koor met een schilddak is afgesloten. Op de kruising der daken, voorzien van leien in maas dekking, staat een achtzijdige dakruiter met klok. Op de klok staat het randschrift: 'GEHART. SCHIMMEL. VOOR JACOB. VERMATEN. 1683'. In 1843 werden de oorspronkelijke vensters vervangen.' Een deel van de stenen, de kloostermoppen in de onderste zóne, is ouder dan het kerkgebouw. Waar deze stenen vandaan komen weet men niet zeker. |
Sommigen menen dat ze afkomstig zijn van een afgebroken klooster bij Utrecht, anderen menen dat het afbraakmateriaal is van het oude Drakestein of Werners hofstede dat in 1640 werd gesloopt. In 1938 is een consistorie gebouwd, die in 1989 werd vervangen. Enkele belangrijke onderdelen van het interieur zijn het orgel en een bank voor de koninklijke familie. Het interieur wordt overwelfd door een houten spitsbooggewelf. In de kraagstenen van de koorsluiting zijn koppen gehakt. |
Hoge Vuurseweg 2 en 4, N.H. Begraafplaats De Vuursche
De begraafplaats is sinds 1659, het jaar van de stichting van de kerk, in gebruik. De begraafplaats heeft een wigvormige plattegrond met een rechthoekige padenstructuur. Er is een klein bakstenen baarhuisje onder een zadeldak. De deur heeft een geprofileerde lijst en een keperboogvormig bovenlicht. De begraafplaats is omheind met een smeedijzeren hek en toegankelijk door een poort tussen gietijzeren posten met het opschrift: 'Zalig zijn de doden die in de Heere sterven'. |
Het kerkhof is omzoomd met beuken en eiken. Op het kerkhof bevinden zich verschillende familiegraven. Een van de meest interessante graven is die van J.H. Insinger (1854-1918), oudste zoon van H.A. Insinger (1827-1911). In 1919 werd door de architect J.W. Hanrath een grafmonument ontworpen in Egyptische stijl met diverse figuraties en inscripties. Reden voor deze stijl was het feit dat J.H. Insinger zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt als amateur-archeoloog/egyptoloog. Als tbc-lijder werd hij door zijn vader om gezondheidsredenen naar Egypte gestuurd. |
Te Luxor leidde Jan Herman Insinger zijn eigen handelshuis en ontstond zijn liefde voor de oude Egyptischecultuur. Andere interessante graftekens zijn: een liggende steen met kussen en boek en voorzien van gietijzeren hekwerk van de fam. Meynink (1889), een graf van de fam. Ploos van Amstel (1885) met gietijzeren zuilen verbonden door kettingen steunend op gedoofde fakkels en een staart bijtende slang, een graf van de fam. J.A. Staal (1884) met gietijzeren zuilen en hardstenen palen verbonden door een ketting, een graf van de fam. Van Leeuwen (1938) met witmarmeren zuil op bruin marmeren sokkel, en het graf van de fam. Pieck, waarin de bekende illustrator Anton Pieck (1987) ligt begraven. |
Vuurse Steeg
De weg was in de zeventiende eeuw tevens onderdeel van de grens tussen De Vrye Heerlykheyt van Seyst en Driebergen' en "t Gerecht van de Bilt' en vormt nog steeds de scheiding tussen de gemeenten Baarn/Zeist en De Bilt. De straatnaam werd op 30 juni 1949 officieel vastgesteld. |
Vuurse Steeg 1, Huize Venwoude
Het landhuis Venwoude is in 1928 gebouwd in opdracht van jhr. P.J. Bosch van Drakenstein. Ontwerper was architect J.J. de Bruin uit Maartensdijk. Het landhuis kostte f. 35.000,-. Geruime tijd was er een rusthuis in gevestigd, waarvoor in 1968 een nieuwe serre werd gebouwd. Tegenwoordig herbergt het een vormingscentrum. Het huis heeft een rechthoekige plattegrond, één bouwlaag en een hoog opgaand rieten zadeldak. |
Het dak heeft grote en kleine dakkapellen. Oorspronkelijk had het huis aan de voorzijde twee woonkamers en een eetkamer. De achterzijde van deze eetkamer sloot aan op de dienstvertrekken gelegen aan de achterzijde van het huis. |
De ingang in de linkergevel gaf toegang tot een hal met links de herenkamer en de trap. Het huis staat in een bosrijk park met een ven, De naam van het landhuis is een combinatie van de twee karakteristieken van het omliggende park. In het park zijn verscheidene paviljoens gebouwd. |
Landgoed Venwoude is een landgoed van zestien hectare met villa en andere gebouwen aan de Vuursche Steeg bij Lage Vuursche. Het goed ligt tussen Paleis Soestdijk en Kasteel Drakenstein. Hart van het landgoed is het ven, waaraan de naam Venwoude is ontleend. Het landgoed is sinds 1988 in gebruik als trainings- en bezinningscentrum. Het is in het kader van de Natuurschoonwet opengesteld voor het publiek De hofstede Den Dolder was een riddermatige hofstede die uiteindelijk in 1835 werd afgebroken. |
Op donderdag 29 december 1932 verkocht jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1901-1955) het landgoed Venwoude als zomerverblijf aan Cornelis Sleeswijk (1871-1960) (bankier) en zijn vrouw Theodora Jacoba van Bosse (1874-1953). Dit gebeurde ten overstaan van de Amsterdamse notaris Frederik Hendrik van der Helm voor bedrag van f. 60.000-, gulden voor 16 hectare aan grond. Op hetzelfde tijdstip verkocht Paulus Jan Bosch ten overstaan van dezelfde notaris 15 hectare land in de lage Vuursche voor f. 52.000-, gulden aan Godfried Heinrich Crone. Bron: Het Utrechts Archief, 1294, 7262, 762 31 32. Bron: verkoop Kadasterarchiefviewer (1832-1987) |
|
|
Cornelis Sleeswijk (Heerenveen, gemeente Aengwirden, 5 april 1871 – Amsterdam, 12 januari 1960) was een Nederlands ondernemer. Cornelis was de zoon van Sikke Sleeswijk (1841-1908), raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam en Itsk Doedes Breuning. Cornelis had twee oudere zussen. Hij huwde Theodora van Bosse (Amsterdam, 27 september 1874-Lage Vuursche, 23 januari 1953) |
Opleiding Na het behalen van zijn gymnasiumdiploma studeerde hij aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Op 28 oktober 1895 promoveerde hij tot doctor in de Rechten en in de Staatswetenschappen. Hij woonde aan de Jan van Goyenkade 27 in Amsterdam en had een zomerverblijf op landgoed Venwoude in Lage Vuursche. |
Verzekeringen Na een aantal jaren in Amsterdam te hebben gewerkt als advocaat en procureur kwam hij in 1896 bij de firma Wed. J. van Bosse & Zoon, in assurantiën. In 1905 werd hij lid van de firma Wurfbain & Zoon (later Dudok van Heel & Co.) Zijn dissertatie Duoetallisme is uitgegeven. Voor zijn activiteiten werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. |
Neventaken Cornelis Sleeswijk had meerdere neventaken: |
Theodora van Bosse |
Theodora was de dochter van commissionair Dirk van Bosse en Ida Johanna Krusemann. Na de meisjesschool ging ze met haar oom en tante in 1894 op expeditie naar Zuid-Afrika. Haar oom professor Max Weber was zoöloog en directeur van het zoölogisch museum in Artis, haar tante Anna Weber-van Bosse, was botanicus. Van hun reis van Kaap de Goede Hoop langs de kust naar de oostelijke provincies maakte Theodora een veertigtal pasteltekeningen. Op 21 oktober 1897 trouwde ze met bankier Cornelis Sleeswijk (1871-1960). In haar thuisatelier kreeg ze lessen van beeldend kunstenaar Maurits van der Valk. 's Zomers maakte ze vele reizen door Europa. Toen deze reizen haar zwaar begonnen te vallen kocht ze in 1937 met haar man het landgoed Venwoude in Lage Vuursche als zomerverblijf. Hier overleed ze op 23 januari 1953. Een maand later schonk haar man Cornelis Sleeswijk haar werken aan het Tropenmuseum. |
Maatschappelijk actief Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was zij lid van het steuncomité van district 67 (bijzondere gevallen: schilders, dichters, reizigers etc.). Na de Eerste Wereldoorlog voerde ze het secretariaat van de Bond voor Vrouwenkiesrecht. Rond 1930 werd ze voorzitter van de Amsterdamse afdeling van de vrouwenvereniging Tesselschade-Arbeid Adelt. |
Hoge Vuurseweg 3, Tolhuis
Deze kleine woning is vroeger een tolhuisje geweest. Het voormalige tolhuisje dateert van1906 en heeft één bouwlaag onder een zadeldak met nok parallel aan de weg. De voorgevel is symmetrisch ingedeeld en telt drie traveeën. De middelste travee risaleert en is als dakhuis doorgetrokken. De ingang is in deze travee gesitueerd. |
De zesruits schuifvensterszijn voorzien van luiken. De geveltoppen zijn verfraaid met eenvoudige gedecoreerd latwerk. De gevels zijn verder versierd met banden en aanzet- en sluitstenen. De decoratieve elementen van het huis zijn in een mengeling van neorenaissance- en chaletstijl uitgevoerd. Aan de achterzijde bevindt zich een aanbouw onder een lessenaarsdak. |
Hoge Vuurseweg 5, genaamd hofstede/boerderij Crailo
Op dinsdag 18 mei 1875 kocht jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein de hofstede Crailo aan, gelegen aan de Hoge Vuurseweg 5 ter waarde van f. 40.160, - gulden van de erfgename van Herman Adriaan van den Wall Bake, van beroep Muntmeester te Utrecht. Bron: Het Utrechts Archief, 1294, 6700, 200, 83. Pand is in 1906 gebouwd in opdracht van Jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein, heer van Drakestein, Drakenburg en de Vuursche (1871-1911). In 1875 had zijn vader jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1825-1894) het goed gekocht. Rond 1938 verkocht de zoon van Frederik Bosch van Drakestein, jhr. Herbert Paulus Jan Bosch van Drakestein (1903-1965) het pand met de bijbehorende bossen aan de Staat der Nederlanden. |
Zevenlindenweg F67, De Vuursche A152
Het huis aan de Zevenlindenweg F67 (1850) staat al ingetekend bij de invoering van het kadaster in het jaar 1832. Toen in eigendom van Jhr. Paulus Willem Bosch van Drakestein (1771-1834). Na het overlijden van kleinzoon Jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1825-1894) komt de boerderij toe aan zoon Frederik Bosch (1871-1911) en dochter Elisabeth Bosch. In 1932 komt het goed toe aan zoon Jhr. Herbert Paulus Jan Bosch van Drakestein (1903-1965). Jhr. Hertbert Paulus Jan Bosch verkoopt de boerderij in 1938 aan de Staat der Nederlanden die het een jaar later in 1939 onder de slopershamer brengen. Bron: Kadasterarchiefviewer 1832-1987 (NL). |
Hofstede De Zeven Linden aan de Zevenlindenweg
Hofstede De Zeven Linden behoorde eerder tot het landgoed De Hoge Vuursche waarvan Pieter van der Vliet de eigenaar was. Hij verkocht de hofstede tezamen met hofstede De Stulp aan Louis Rutgers (Van Rozenburg) ten overstaande van Utrechtse notaris Nicolaas Wilhelmus Buddingh op dinsdag 3 maart 1801. Pieter van der Vliet was persoonlijk failliet gegaan en hij moest noodgedwongen veel van zijn bezittingen behorend bij het landgoed De Hoge Vuursche eind 18e eeuw verkopen. Om de leningen aan baron Van Nagell te kunnen voldoen. Op zaterdag 19 augustus 1815 werd ten overstaande van de Baarnse notaris Frans Pen hofstede De Zeven Linden verkocht, met percelen liggende in De Vuursche en Soestdijk. Tezamen met 4 morgen, 305 roeden weiland gelegen onder Zantvoort aan Paul Bosch van Drakestein. |
In 1815 zou Louis Rutgers van Rozenburg hofstede De Zeven Linden bij veiling verkopen aan Paulus Wilhelmus Bosch van Drakestein. Paul zou zijn nieuwe bezit bij het landgoed en kasteel Drakestein voegen. Bron: Het Utrechts Archief, 34-4, U272c024, 30, 1, 03-03-1801. |
Geschiedenis gemeenten Baarn en De Vuursche
Van Steentijd tot Middeleeuwen
De flanken van de Utrechtse Heuvelrug vormden reeds in de prehistorie een aantrekkelijke woonplaats. Het Baarnse grondgebied was hierop geen uitzondering. In deze overgangszone van stuwwal naar Eemvallei was men enerzijds gevrijwaard van wateroverlast (overstromingsgevaar), anderzijds was men verzekerd van voldoende (drink)water door de nabijheid van de Eem. |
De oudste overblijfselen van bewoning die op Baarns grondgebied zijn aangetroffen, dateren uit de laatste fase van de Oude Steentijd en uit de Midden-Steentijd.' Het betreft een vindplaats met sporen van haardplaatsen, paalkuilen en resten van vuurstenen werktuigen. |
Deze kwamen aan het licht in 1988 tijdens een archeologische opgraving bij de aanleg van het bedrijventerrein 'De Drie Eiken', gelegen aan de noordoostkant van de bebouwde kom van Baarn. De ligging van de vindplaats op een dekzandrug nabij 0 meter NAP lijkt verrassend laag. |
Men moet echter bedenken dat het niveau van de zeespiegel en van de daarmee samenhangende waterstanden op de rivieren toen vele meters onder het huidige lag! De aard en omvang van de aangetroffen overblijfselen wijzen op de aanwezigheid van een seizoensnederzetting waar regelmatig door een groep mensen een deel van het jaar werd gebivakkeerd (basiskamp). |
De mens leefde toen van de jacht, visvangsten het verzamelen van planten en vruchten, wat gepaard ging met een trekkend bestaan. In die leefwijze kwam echter verandering tijdens de Jonge Steentijd. |
Het begin van de Jonge Steentijd, ruim zevenduizend jaar geleden, is de belangrijkste scheidslijn in het tijdperk van de prehistorie. Het leefpatroon veranderde toen ingrijpend door een overgang van voedsel verzamelen (jacht, visvangst) naar voedsel produceren(akkerbouw, veeteelt). |
Een belangrijk gevolg van deze verandering was dat men op den duur het trekkende bestaan opgaf en in permanente nederzettingen in de buurt van akkers en weiden ging wonen. De leden van die boerengemeenschappen grepen, door een meer intensieve exploitatie van hun omgeving, sterker in het landschap in dan voorheen. |
Zo moest er bijvoorbeeld bos worden gerooid voor de aanleg van akkers en leidde ook het weiden van vee tot aantasting van het natuurlijk milieu. Verder nam de bevolking toen ontstonden er grotere samenlevingsverbanden. |
Daardoor heeft de levenswijze van deneolithische mens meer sporen achtergelaten dan die van jagers en verzamelaars uit het Paleo- en Mesolithicum. |
Grafheuvels Archeologische vondsten uit de Jonge Steentijd kunnen gebruiksvoorwerpen bevatten zoals gebakken aardewerk (onder meer voor het opslaan van voedsel) en stenen gereedschap (bijvoorbeeld bijlen en dissels voor landbewerking). |
Zo zijn in de vorige eeuw in het zuidwesten van de gemeente Baarn aardewerkscherven uit dat tijdperk aangetroffen bij Lage Vuursche. Deze vondst duidt op bewoning. Concrete Neolithische nederzettingssporen, zoals paalkuilen van woningen, afval- en waterputten, heeft men binnen de gemeente nog niet ontdekt. |
De Steentijd wordt onderverdeeld in drie periodes: Oude Steentijd of Paleolithicum (tot ca. 9000v.Chr.), Midden-Steentijd of Mesolithicum (ca, 9000-5300 v. Chr.) en Nieuwe Steentijd of Neolithicum(ca. 5300- 2100 v. Chr.). |
Veel talrijker dan resten van wonen en werken zijn overblijfselen van een andere menselijke activiteit: begraving. Aan het einde van het Neolithicum ging men er namelijk toe over om graven van de doden te bedekken met een aarden heuvel. In de bossen van Baarn is een flink aantal – zo'n twintig stuks – van deze grafheuvels aangetroffen. Ze liggen onregelmatig verspreid over een groot oppervlak. |
Enkele grafheuvels bij Lage Vuursche zijn onderzocht. Daaruit heeft men geconcludeerd dat ze zijn opgeworpen door mensen die in de omgeving hun woonplaats hadden. Het feit dat nagenoeg alle bekende grafheuvels hoger dan +5 meter NAP zijn gelegen doet vermoeden dat de neolithische mens voor de bouw van zijn nederzetting(en) bij voorkeurde hogere gronden opzocht. |
Als gevolg van een stijging van het (grond)waterpeil en daarmee samenhangende veengroei kwamen lager gelegen nederzettingslocaties, zoals die van 'De Drie Eiken', in de loop van de Jonge Steentijd op een gegeven moment niet meer voor bewoning in aanmerking. |
Het feit echter dat op de vindplaats van 'De Drie Eiken' een laat-negolitisch grafheuvelrestant is aangetroffen, geeft aan dat deze locatie toen nog wel voor begraving werd gebruikt. De plek zou later door veen overgroeid raken. |
Op die manier ontstonden grote 'familiegrafheuvels' met begravingen uit verschillende periodes. Wel zou in de loop van de Bronstijd skeletbegraving plaats maken voor crematie bijzetting. In Baarnse grafheuvels zijn urnscherven en ook een complete urn uit deze periode gevonden. Verder is bekend dat bij Lage Vuursche in het begin van deze eeuw een bronzen bijl uit ongeveer 1700 voor Christus is opgegraven. De omgeving van Baarn bleef ook tijdens de Bronstijd een gebied met veel menselijke activiteit. Waar de bewoning zich in deze periode bevond is echter, evenals voor de Jonge Steentijd, niet nader aan te geven. Voor de hand liggend is een hoger gelegen, centrale locatie in de buurt van of tussen de grafheuvels. |
Aan dit beeld beantwoordt onder meer een vindplaats van een Bronstijd-nederzetting in het nabije Laren, een gemeente met een vergelijkbare natuurlijke gesteldheid als Baarn. |
Tot nu toe zijn in Baarn geen vondsten uit de IJzertijd gedaan. Tevens zijn nog nergens Binnen de prehistorie worden m.b.t. de Nederlandse archeologie na de Steentijd nog de Bronstijd(ca. 2100-700 v. Chr.) en de IJzertijd (ca. 700 v. Chr. tot aan het begin van onze jaartelling) onderscheiden. |
Net als de Steentijd zijn Brons- en IJzertijd genoemd naar de materialen die in die periodes gebruikt werden voor de vervaardiging van werktuigen en wapens. De komst van de Romeinen naar ons land luidt het einde in van de prehistorie. De Romeinse tijd (ca.0-400 n.Chr.) wordt gevolgd door de Middeleeuwen (500-1500 n.Chr.). |
binnen de gemeente sporen aangetroffen waaruit de aanwezigheid blijkt van mensen inde periode van de Romeinse tijd tot in de latere Middeleeuwen. De conclusie dat er dus sprake moet zijn van een fors bewoningshiaat tussen Bronstijd en Middeleeuwen is echter wat te voorbarig. Immers, aan de belangrijkste voorwaarden voor bewoning, te wetende aanwezigheid van water en voldoende ontginbare landbouwgrond, werd in die periode namelijk voldaan. |
Verder was de afstand tot nederzettingen in de directe omgeving (Hilversum, Hees) groot genoeg voor een eigen 'verzorgingsgebied'. Wellicht hebben zich in bovengenoemd tijdvak mensen gevestigd op of bij de veengronden van het Eembekken, ten noordwesten van de Utrechtse Heuvelrug. Bekend is dat veengebieden bij voldoende ontwatering geschikt waren voor occupatie. Voor de oevers van de Eem mag bewoning dan ook niet worden uitgesloten. |
Een recent archeologisch onderzoek ten behoeve van de herinrichting van het Eemland heeft helaas geen vondsten opgeleverd die een dergelijke veronderstelling kunnen ondersteunen. Het is evenwel niet onwaarschijnlijk dat overblijfselen uit genoemde periode zijn verdwenen door natuurlijke erosie. Mogelijk heeft de bedding van de Eem zich in de loop der tijd verplaatst of verbreed en zijn daarbij bewoningsresten weggeslagen. |
Verder is het niet ondenkbaar dat menselijke activiteiten eventuele vindplaatsen aan het oog hebben onttrokken. Zo zijn archeologische resten vaak verborgen geraakt bij de aanleg van essen. Dit zou ook bij Baarn gebeurd kunnen zijn. Met de landbouwkundige ontwikkeling van de esaanleg zijn we overigens aanbeland in de Middeleeuwen. |
Ontwikkelingen in de Middeleeuwen De Vroege Middeleeuwen
Na de Romeinse tijd trad, als gevolg van volksverhuizingen tijdens de vijfde en de zesdeeeuw, een verregaande ontvolking van de noordelijke Nederlanden op. Hele volksstammen trokken in zuidelijke richting naar het voormalige Romeinse gebied. |
Deze ontwikkeling zal zich in het woongebied van de Utrechtse Heuvelrug hebben doen gelden in de vorm van een daling van de bevolkingsdichtheid. In de Karolingische tijd (750-900 na Chr.) begon de bevolking weer te groeien. Bestaande bewoningslocaties namen in omvang toen nieuwe nederzettingen ontstonden. Men moet zich overigens niet te veel voorstellen van de bewonersaantallen. |
De vroeg-middeleeuwse nederzettingen op de Utrechtse Heuvelrug werden gevormd door kleine agrarische gemeenschappen van hooguit enkele tientallen personen. We zouden ons kunnen voorstellen dat ook Baarn hiertoe behoorde.Waar de nederzetting toen lag en hoe deze eruit zag, weten we niet. In ieder geval zal de gemeenschap in hoge mate zelfvoorzienend zijn geweest. |
Men verbouwde zijn eigen voedsel. Omdat de teelt van akkergewassen op de van nature arme zandgrond niet goed mogelijk was zonder bemesting, beschikten de boeren naast bouwland ook over enig vee. Zoon stond een landbouwsysteem dat gebaseerd was op een gemengde bedrijfsvoering. Tijdens de Vroege Middeleeuwen speelden de bossen een belangrijke rol in de agrarischebedrijfsvoering. |
Bos maakte op den duur plaats voor heide. Een belangrijk kenmerk van het nieuwe landbouwsysteem was de aanleg van grotere akkercomplexen of essen. (In de provincie Utrecht worden deze engen genoemd.) De hogere terreingedeelten van de Utrechtse Heuvelrug waren te droog en dus ongeschikt om als akkerland te benutten
|
Slechts een zone middelhoge gronden (rond de +5 m NAP) langs de randen van de stuwwallen kwam in aanmerking. Om de bodemvruchtbaarheid van een zich uitbreidend bouwlandareaal op peil te kunnen houden paste men hier het systeem van plaggenbemesting toe. |
Daarbij werden de dierlijke meststoffen vermengd met heideplaggen, grasplaggen, bosstrooisel en/of zand, waarna verspreiding plaatsvond over de akkers. Zo ontstond een karakteristiek ophogingsdek. In het geval van Baarn boden de flanken van de twee kleine stuwwalkernen een gunstige locatie. Door hun aanleg tegen deze geïsoleerde heuvels kregen de engen hier een min of meer ovale vorm. |
Het grootste oude akkercomplex binnen de gemeente lag ten noorden van de dorpskern van Baarn. Op de eerste kadastrale kaart van de gemeente laat dit complex zich nog duidelijk onderscheiden van het aangrenzende bos en weiland door een afwijkende perceel-structuur. |
Van Bronstijd tot Middeleeuwen
Het gebruik om doden onder of in grafheuvels te begraven hield stand tot ver in de Bronstijd. Vaak werden in een eenmaal opgeworpen heuvel steeds opnieuw doden bijgezet, waarbij het oorspronkelijke heuvellichaam soms werd opgehoogd. |
Ze dienden niet alleen als leverancier van hout maar vooral als weidegebied. Het weiden van runderen en varkens vond namelijk plaats op open plekken in het bos. Het areaal bouwland was beperkt. Bij de boerderijen lagen kleine akkertjes (huis-kampen) waarop een groot aantal verschillende gewassen werd geteeld. De lager gelegen beek- en rivierdalen speelden in die tijd slechts een beperkte rol als weide en hooiland. |
Die functie zou zich pas in de Late Middeleeuwen verder ontwikkelen. 1718Esaanleg, heidevorming en veenontginning. Rond het jaar duizend, trad een verandering op in het agrarisch systeem, die belangrijke landschappelijke gevolgen zou hebben. |
Toename van de bevolking leidde tot intensievere grondgebruik. De hoeveelheid akkerland werd sterk vergroot. Voor voldoende mest-voorziening diende ook de veestapel te worden uitgebreid. Intensievere beweiding had tot gevolg dat de woeste gronden van de Utrechtse Heuvelrug steeds meer ten nutte werden gemaakt. |
De eng was onderverdeeld in zowel smalle als wat bredere, noord-zuid georiënteerde stroken. Deze strookvormige percelering duidt op een systematische ontginning. Het bouwland werd aan de noordzijde begrensd door een achterweg. Schuin over de akkers liep de Zandvoort(er)weg, een nog steeds bestaand element in het Baarnse stratenpatroon. |
Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw werd reeds een groot deel van het akkercomplex geclaimd voor woningbouw. In de loop van de twintigste eeuw zou om dezelfde reden de laatste restanten van dit deel van het gemeentelijk grondgebied aan het agrarisch gebruik onttrekken. Als gevolg van bosaanplant, vanaf de achttiende eeuw op grote schaal uitgevoerd op initiatief van landgoedeigenaren, zijn de overige Baarnse engen tegenwoordig ook niet meer als zodanig in het landschap te herkennen. |
De voormalige akkercomplexen bij Hooge en Lage Vuursche en die ten zuiden van het dorp Baarn, kunnen in bodemkundig opzicht nog wel worden geclassificeerd als en keer gronden, zijnde engen met een ophogingsdek van meer dan vijftig centimeter. |
Zoals reeds opgemerkt raakten de hoger gelegen zandgronden in de Late Middeleeuwen op grote schaal ontbost door intensieve beweiding, de winning van hout en het steken van plaggen. Hierdoor ontwikkelde zich een heidevegetatie met relatief weinig boomopslag. Op de gemeenschappelijk gebruikte heidevelden werden schapen gehouden en ook stak men er zoden voor de plaggen bemesting. Vanwege de toenemende druk op de hoge gronden van het zandgebied werden de lagebroekgronden ten westen van de Eem op meer intensieve wijze in gebruik genomen als hooi- en weiland. Deze graslanden waren van belang als leverancier van wintervoer voor het vee. |
De weinig regelmatige verkaveling wijst op een individuele, niet van hogerhandgeorganiseerde ontginning. Wanneer de systematische veenontginning van Eemland precies is begonnen, is niet bekend. Vermoedelijk heeft de bisschop van Utrecht, volgens het 'wildernisregaal' landsheer van dit nog ongecultiveerde gebied, in de twaalfde eeuw hiertoe opdracht gegeven. Voor de hand liggend is een verband tussen ontginning en afwateringssituatie. De ontwatering van het veengebied werd rond die tijd aanmerkelijk verbeterd nadat een serie stormvloeden - met name bekend is de Allerheiligenvloed van 1170 – een deel ervan had weggeslagen. |
De toplaag van het veen verdroogde, waardoor occupatie mogelijk werd. In de dertiende eeuw was reeds een aanzienlijk deel in het noorden van het veengebied ontgonnen. De rivier de Eem heeft waarschijnlijk als ontginningsbasis gediend. Van daaruit zijn evenwijdig aan elkaar ontwateringssloten gegraven, waardoor een opstrekkende strokenverkaveling ontstond. Het binnen Baarn gelegen deel van Eemland, het gemeentelijk grondgebied ten oosten van de Eem, kreeg als achtergrens de Achtereemlandse Wetering. |
Turfwinning
Afgezien van ontginning voor agrarisch gebruik is er in de Middeleeuwen ook met een ander doel grond in exploitatie genomen en wel voor de turfwinning. In de tiende eeuw stond de toenmalige Utrechtse bisschop Balderik een gebied bij de (Lage) Vuursche, dat hij op zijn beurt in 935 had verkregen van de Duitse keizer Otto I, in leen af aan het Utrechtse kapittel van Sint Jan. De hier aanwezige veengrond, toen nog één geheel met het grotere Soester veen, zou later door het kapittel worden afgegraven voor de winning van turf. |
Om het transport te vergemakkelijken verzocht men de Stichtse bisschop een vaart te mogen graven van de Vuursche naar de Eem. Daartoe verleende bisschop Otto III het kapittel van Sint Jan in 1239 een vergunning. Dit resulteerde in de aanleg van de Oude Gracht. Een restant hier van vinden we nu nog terug in de vorm van een smalle wetering op het grondgebied van de gemeente Soest tussen het buurtschap Soestdijk en het gehucht Grote Melm aan de Eem. |
Op het einde van de veertiende eeuw voldeed de Oude Gracht niet meer aan de gestelde eisen. Daarom ging men, nadat de Utrechtse bisschop in 1398 toestemming had gegeven, over tot modernisering van deze turfvaart. De bovenloop van de Oude Gracht werd verbreed en uitgediept. |
De benedenloop kreeg een gewijzigd, meer noordelijk tracé dat vanaf Soestdijk in een bijna rechte lijn op de Eem werd geprojecteerd. Deze (gedeeltelijk) nieuwe waterloop duidde men aan met de naam van Pijnenburgergrift of Praamgracht. De laatste naam hield verband met de platte schuiten of pramen waarmee de turf werd vervoerd. |
Behalve in het zuiden is ook in het noorden van de gemeente op enige schaal turf ge- Broekgrond: lager gelegen, drassig land. Regaal: koninklijk of landsheerlijk recht. Op grond van het wildernis regaal werd het onbeheerde, niet in cultuur gebrachte gebied buiten de gemeenschappelijk gebruikte gronden van de buurtschappen geacht te behoren tot het domein van de landsheer wonnen. Sinds 1340 was Werner van Drakenburg, heer van het gelijknamige kasteel, als vervener actief in de grenszone met Eemnes en Hilversum. |
Ook hier vinden we een transportkanaaltje naar de Eem, de Drakenburgergracht of -wetering, aangelegd aan het einde van de veertiende eeuw. Een landmeterskaart van omstreeks 1700 maakt nog melding van het steken van veen in deze omgeving |
Overigens kreeg Werner van Drakenburg in 1359 eveneens de veengronden bij de Vuursche in erfpacht. Daar is de turfwinning voort gegaan tot op het pleistocene zand. In het noorden van Baarn, langs de grens met Eemnes ,vinden we nog wel enige restanten veengrond. Een bijzonder infrastructureel element dat (vanwege de samenhang met de voormalige veenbedekking) interessant is, is de Soestdijk. Hoewel de naam het doet vermoeden heeft de Soestdijk nooit een waterkerende functie gehad. |
Deze dijk op de grens van Soest en Baarn werd niet lang voor 1378 aangelegd in opdracht de bisschop als verhoogde weg door de brede strook onontgonnen veenland tussen beide plaatsen. Vooral in perioden van regen en dooi vormde dit moerassige veen een hindernis voor het verkeer. De bisschop zal de Soestdijk hebben laten aanleggen als droge doorgangsweg naar Huis ter Eem,dat in het midden van de veertiende eeuw in zijn bezit was gekomen. |
De ligging was zo gekozen dat deze aansloot bij een zuidwaartse uitstulping van de Baarnse zandgronden waardoor de lengte van de dijk beperkt kon blijven. Het veen aan weerszijden van de Soestdijk werd na aanleg van de Praamgracht stelselmatig afgeturfd. De exploitatie ging hier, zoals vermeld, door tot op de onderliggende zandgronden. Met het veen verdween ook het dijklichaam. Het tracé van de Soestdijk werd in de achttiende eeuw opgenomen in dat van de Amsterdamsestraatweg. |
De naam Soestdijk is binnen Baarn evenwel blijven bestaan als die voor het paleis van de Oranjes, dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw aan de verhoogde doorgangsweg gebouwd werd als jachtslot. Nederzettingen Van de drie bewoningskernen binnen de gemeente zijn Baarn en Eembrugge van middeleeuwse ouderdom. Lage Vuursche is pas na de Middeleeuwen tot ontwikkeling gekomen bij het rond het midden van de zeventiende eeuw vernieuwde kasteel Drakestein. Zodoende komen hieronder alleen Baarn en Eembrugge ter sprake. |
Baarn
Hoewel voor de kern Baarn, gelet op de regionale ontginningsgeschiedenis en de specifieke nederzettingsstructuur, een vroegmiddeleeuwse ouderdom niet onaannemelijk is,ontbreken historische of archeologische bronnen die dit vermoeden kunnen bevestigen. |
Weliswaar maakt de lokale geschiedschrijver T. Pluim melding van de vondst van een vroegchristelijk kerkhof uit de achtste eeuw (aan de Kerkstraat) maar zowel de vondst als de datering moeten, vanwege onvoldoende informatie en onjuiste interpretatie, als onbetrouwbaar worden beschouwd. De oudste vermelding van de plaatsnaam dateert 'pas' van 1280. |
Het betreft een oorkonde waarin wordt bepaald dat de grondbelasting van bepaalde landerijen, onderhorig aan de abdij van Elten, in de Stichtse dorpen Soest, Baarnen Eemnes in het vervolg toekomt aan de graaf van Holland. Deze belasting of thijns diende betaald te worden 'onder de linden op het kerkhof van Baarn'. |
Hieruit mogen we concluderen dat Baarn in de dertiende eeuw een eigen kerk bezat en zo doende als plaats enige betekenis had. Mogelijk zal deze kerk evenals haar opvolger gestaan hebben aan de Brink, het plein dat zich zou ontwikkelen tot centrale ruimte binnen het dorp. |
Zo'n brink vormde een essentieel onderdeel van de agrarische nederzettingen langs de Utrechtse Heuvelrug. De oorspronkelijke betekenis van brink is 'rand'. Aanvankelijk was dit dan ook een plek aan de rand van het dorp - aan de kant van de natte broekgronden – waar het vee werd samengedreven voor de nacht en te drinken kreeg. |
De Baarnse brink vertoont een trechtervorm. Dit had een functionele achtergrond. Deze trechter vormde namelijk het eindpunt van de vroegmiddeleeuwse veedriften die hier vanuit het westen bijeen kwamen. |
De belangrijkste weidegebieden lagen toen immers nog op de hogere zandgronden.Uitgaande van de oorspronkelijke betekenis van het woord zal de eerste dorpsbebouwing van Baarn perifeer ten opzichte van de Brink hebben gelegen. |
Pas in een latere fase, aan het einde van of wellicht zelfs na de Middeleeuwen, werden de boerderijen en andere onderkomens direct rond het veeplein geschaard. In dit beeld passen de (weinige) laat-middeleeuwse vondsten die in de kern zijn gedaan. |
Zo zijn bewoningsresten uit de twaalfde een dertiende eeuw aangetroffen op twee in elkaars nabijheid gelegen locaties aan de Leestraat en de Laanstraat, ruim vijfhonderd meter ten westen van de Brink. |
De eerste echte bewoningssporen in de directe omgeving van de Brink dateren, ondanks vele graaf-werkzaamheden, niet eerder dan uit de achttiende eeuw. Deze gegevens wijzen erop dat het zwaartepunt van de bebouwing in de loop der tijd in oostelijke richting is verschoven van de genoemde locaties aan de Leestraat en de Laanstraat naar de Brink. |
Wellicht werd deze verschuiving naar een wat lagere locatie (van 7,5m naar 5m +NAP) op de stuwwal-flank veroorzaakt door de ontginning van Eemland, die het grondwaterpeil in de noord oostelijke randzone van de Utrechtse Heuvelrug moet hebben verlaagd. |
In ieder geval zal de oprichting van een kerk aan de Brink een stimulerende rol hebben gespeeld. Zo'n belangrijk (religieus) ontmoetingscentrum werkte namelijk ook de vestiging van niet agrarische functies in de hand zoals een rechthuis, een herberg en een smederij. |
Keuterboertjes en landarbeiders kregen veelal een mindere plek aan de brink of langs één van de naar het plein leidende wegen. Een voorbeeld van zo'n weg in Baarn is de Laanstraat, gezien haar ligging waarschijnlijk een oude veedrift. |
Sommige boeren zullen hun boerderij juist dicht bij het bouwland hebben geplaatst, aan de rand van de grote noordereng of de kleinere akkercomplexen ten zuiden van het dorp. Aldus voltrok zich de ontwikkeling van de Brink van perifeer veeplein tot centrale dorpsruimte. |
In de veertiende eeuw kreeg Baarn, dan te typeren als een es- of engdorp met een centralebrink, meer zelfstandigheid. Volgens een oorkonde uit 1310 vervielen toen bepaalde heerlijke verplichtingen zoals horigheid. Vanaf die tijd werden er ook schepenen uit het dorp aangesteld die zelfstandig recht spraken. Omstreeks 1350 verleende de Utrechtse bisschop de inwoners van Baarn bepaalde stadsrechten, waaronder ook het recht van zelfbestuur. |
Hiertoe behoorde niet het 'recht van poorterij'. Men mocht derhalve de nederzetting niet versterken door middel van een muur of wal. De stadsrechtverlening, die in 1426 en 1457 werd vernieuwd en bevestigd, hield waarschijnlijk verband met de strategisch belangrijke ligging van Baarn in de veel omstreden grenszone tussen 't Sticht en het graafschap Holland. De bisschop wilde zo blijk geven van zijn gezag over dit gebied. |
Om die reden kregen ook Eembrugge, Eemnes en Bunschoten een stadsjuridische status. De landsheer hoopte wellicht dat deze plaatsen zouden uitgroeien tot militaire, politieke of economische steunpunten. |
Tot een echte stedelijke ontwikkeling kwam het echter niet. Het stadsrecht bleef een papieren zaak en kwam nimmer tot uiting in de omvang, vorm of functie van de nederzettingen. Bij gebrek aan eigen verdedigingsmogelijkheden sloten de Baarnaars in 1443 een overeenkomst van onderlinge bijstand met Amersfoort. |
Dit gaf hen de mogelijkheid om in tijden van nood bescherming te zoeken achter de muren van deze stad. In 1481 heeft men daarvan dankbaar gebruik gemaakt toen troepen van de graaf van Holland bij een wraakactie Eemland binnenvielen en achtereenvolgens Eemnes, Baarn en Soest plunderden en platbrandden. |
Deze gebeurtenis, bekend als de Kerstbrand van 1481 waarbij alleen de kerk en enkele huizen gespaard bleven, betekende voor Baarn een grote klap. Een periode van stagnatie brak aan. De volgende eeuwen zou Baarn er niet in slagen uit te groeien boven het peil van een eenvoudige agrarische nederzetting van slechts zo'n driehonderd inwoners die akkerbouw en schapenhouderij als voornaamste bronnen van bestaan hadden. |
Nederzettingsvorming, Lage Vuursche
In het algemeen verschenen er op de buitenplaatsen rond Baarn de nodige bijgebouwen zoals een koetshuis, stallen en schuren. Soms kreeg ook het personeel een aparte behuizing. Een voorbeeld hiervan is de 'Zes Woningen' bij de buitenplaats Groeneveld aan de Amsterdamsestraatweg. In één geval leidde de stichting van een nieuwe buitenplaats tot het ontstaan van een complete nederzetting, namelijk Lage Vuursche. |
De naam Vuursche komen we al vroeg tegen in een oorkonde uit 935 als de gebiedseduiding 'Furs' wat, gelijk gesteld aan fors(t), foreest of bos betekent. Het gebied is rijk aan hout. Een nederzetting lag er nog niet. |
In de loop van de Middeleeuwen Zou beide de plaats innemen van het bos. In deze omgeving liet heer Werner van Drakenburg omstreeks 1360 de hofstede Drakestein bouwen. Deze Werner, tevens kasteelheer van Drakenburg aan de noordrand van Baarn, had zijn oog namelijk laten vallen op de naburige veen gronden die hij wilde exploiteren voor de turfwinning. |
Drakestein bleef eeuwenlang solitair gelegen. Dat veranderde na 1634. Toen kwam het gebied van de Vuursche met Drakestein in één hand en verkreeg het de status van zelfstandig ambacht met eigen jurisdictie. |
Om meer inhoud te geven aan dit vrije bezit besloot jonkheer Gerard van Reede, zoon en erfgenaam van de eerste ambachtsheer, hier een dorp te stichten. Hij liet de hofstede in 1640 vervangen door het huidige Drakestein en ten westen hiervan aan de Vuurse Steeg (later Dorpsstraat) een nederzetting aanleggen. |
Haaks op de Slotlaan kwam lineaire bebouwing tot stand waaronder een rechthuis, een tolhuis en een aantal woningen. In 1659 werd door de bewoners van de Lage Vuursche een kerkje in gebruik genomen, gelegen op een perceel tussen de Slotlaan en de Hoge Vuurseweg. Aan de overzijde van de kerk verrees een schooltje. |
Ten noorden van het kersverse kasteelgehucht werd eveneens in 1659 een kleine korenmolen opgericht. Blijkens een tekening uit die tijd was dit een zogenaamde wipmolen. Dit is bijzonder omdat dit type maar weinig voorkwam in deze streken en in het algemeen zeker niet werd gebruikt voor het malen van graan. Het lijkt waarschijnlijk dat men bij de graafwerkzaamheden voor de nederzettings aanlegde zogenoemde 'Dolmen' heeft aangetroffen. |
Deze forse kei, gelegen aan de Dorpsstraat tegenover de Slotlaan, is in het verleden zowel door deskundigen als leken aangemerkt als een offersteen of zelfs als een heus hunebed. |
Gezien de vorm en ligging van het object hebben we hier echter te maken met een imposante, doch doodgewone zwerfsteen, achtergelaten door het Scandinavisch landijs! De eerste bewoners van de Lage Vuursche zullen de kei hebben opgesteld als aandachtstrekker bij de entree van het dorpje. |
Vanuit die optiek mag de plaatsing van de Dolmen in het verleden op de lijst van wettelijk beschermde rijksmonumenten als een misverstand worden beschouwd. Behoudens enige bescheiden nieuwbouw deden zich bij de Lage Vuursche na de stichting geen belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen meer voor. Illustratief hiervoor is het feit dat het dorpje omstreeks 1800 nog altijd niet meer dan zo'n twintig huizen en circa honderdvijftig inwoners telde. |
DE VUURSCHE TOLLENKWESTIE
Naar onderzoek en tekst Kees Floor, De Bilt, Tijdschrift: Baerne, december 2020 |
DE VUURSCHE TOLLENKWESTIE
In de loop van de 19e eeuw werden overal in Nederland de hoofdwegen - oude zandpaden over de heide en over dijken die platgereden waren door paard en wagen - stuk voor stuk bestraat op initiatief van vermogende burgers, ook in de gemeente Baarn. Rijke Amsterdammers met buitenhuizen in deze omgeving wilden minder tijd doorbrengen in de De geldschieters van een dergelijke straatweg verkregen het recht tol te heffen op het tra- |
Op zaterdagochtend 8 mei 1948 ging W. Knecht hoofdagent van politie te Baarn, tevens onbezoldigd rijksveldwachter - polshoogte nemen op de Zevenlindenweg in Lage Vuursche. De weg werd gebruikt voor het verkeer naar Baarn en op die laan was op dat moment tuinman C. Blauwendraat samen met collega A. van der Starre bezig dwars over de weg een greppel te graven. Beide mannen waren bosarbeider en in dienst van mevrouw Bosch van Drakestein, ter plaatse ook wel 'de Spaanse donna Maria' genoemd. |
Via haar rentmeester Streef had ze de opdracht gegeven het wegdek te vernielen om zo het verkeer te belemmeren of onmogelijk te maken. De greppel was 50 cm breed en ongeveer even diep. De bedoeling was dat haar mannen vervolgens dwars over de Koudelaan een tweede en gelijksoortige Hoofdagent Knecht vroeg zich af of mevrouw Bosch eigenlijk wel eigenaresse was van de vernielde weg. Hij stak zijn licht op bij H. van de Hoef, boswachter bij Staatsbosbeheer. Deze wist hem te vertellen dat ze slechts op de helft van de weg eigendomsrechten kon doen gelden; de andere weghelft was van Staatsbosbeheer. |
De boswachter gaf dan ook aan voorman W. Hardeman de opdracht het gedeelte dat eigendom van de Staat was, weer in zijn oorspronkelijke staat terug te brengen. Tevens deed hij aangifte van het vernielen van de openbare weg. Ruim drie weken later verzocht de Baarnse burgemeester mr Frans van Beeck Calkoen per brief d.d. 31-05-1948 gericht aan de Spaanse donna Maria alle maatregelen na te laten die zouden kunnen leiden tot een conflict met de bestaande voorschriften. Daarbij noemde hij expliciet het afsluiten van wegen en het aanbrengen van draadversperringen. Ook de pers zou later melden dat ze prikkeldraadversperringen had ingezet om het verkeer over haar grondgebied te beletten. Eerder al had ze de Stulpselaan afgesloten, waarna een inwoner uit Zeist in de mist tegen de totaal onverwachte slagboom aan reed, hetgeen aanzienlijke schade tot gevolg had gehad. |
Boedelscheiding na het overlijden van jhr. Paulus Jan Bosch van Drakestein (1825-1894) vond plaats op zaterdag 5 januari 1895 ten overstaan van de 's-Hertogebosche notaris Vincent van der Mortel. Bron: Erfgoed 's-Hertogenbosch, 0072, 1419. Boedelscheiding na overlijden van jhr. Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein (1871-1911) vond plaats te Baarn ten overstaan van de Baarnse notaris F.P.E. van Dithuyzen op donderdag 14 maart 1912. Bron: Archief Eemland, 0443, 101. |
Boete
Het incident op de Zevenlindenweg gebeurde ongeveer twee weken nadat jhr Paulus Jan Bosch van Drakestein, ter plaatse bekend als 'de jonker', in hoger beroep was veroordeeld tot een boete van f 25 of vijf dagen hechtenis wegens het wederrechtelijk heffen van tol aan de Vuursche Steeg. Op die plek was sinds omstreeks 1854 tol geheven, maar de vergunning daarvoor was in 1944 komen te vervallen. |
Toch had hij drie jaar later door zijn zaakwaarnemer weer een tolboom laten plaatsen en was de 73-jarige tolgaarster Hendrika Kuus op 25 januari 1947 weer begonnen met het innen van tolgelden. De jonker en zijn vrouw waren namelijk van mening dat het recht daartoe hen nog steeds toekwam. Overigens stond de politie van De Bilt diezelfde dag nog op de stoep. |
De tolgaarster werd gesommeerd de tolboom te openen en geopend te houden, waarna het Openbaar Ministerie de tolboom aan de ketting legde. De veroordeling en de opgelegde boete leidden tot de nodige irritatie bij het echtpaar, die kennelijk tot ontlading kwam bij onder andere de graafwerkzaamheden op de Zevenlindenweg. De jonker en zijn vrouw bleven echter onbevoegden weren van hun eigendommen en hielden vast aan het recht van tolheffing. Hadden ze een punt? |
De Vuursche tol
In Lage Vuursche werd al sinds jaar en dag tol geheven. In de 18e eeuw stond de tolboom midden in het dorp bij het Rechthuis. In die tijd waren de meeste wegen nog zandwegen; grind- of straatwegen waren zeldzaam. In de 19e eeuw begon dat langzaam te veranderen: er werd gewerkt aan de verbetering van het bestaande wegennet en de uitbreiding daarvan. Het Rijk en de provincie beschikten echter niet over voldoende middelen om alle gewenste plannen te realiseren, maar (vermogende) particulieren boden de helpende hand. Ze konden een concessie aanvragen, die vervolgens werd toegekend bij Koninklijk Besluit (KB). In zo'n besluit werd onder andere vastgelegd hoe de aanleg of verharding van een weg moest worden uitgevoerd. Tegelijkertijd kregen de zogeheten concessionarissen toestemming om tol te heffen of de tol te verpachten. Een lijst met toegestane tarieven werd bij het KB gevoegd en bij de tolboom moest een bord |
De Vuursche Steeg
Een van de wegen die volgens deze formule werd verhard, was de Vuursche Steeg, gelegen in de gemeenten De Vuursche en De Bilt. In 1853 werd namelijk aan het Eerste Kamerlid jhr. mr Frederik Lodewijk Herbert Jan Bosch van Drakestein (1799-1866) een concessie verleend om deze weg te verharden met grind. Het ging om het traject van het huis Drakestein langs het logement De Vuursche tot aan het kruispunt bij het reeds (en nog) bestaande tolhuis aan de Maartensdijkseweg. Bosch mocht tol heffen voor het gebruik van de weg, op voorwaarde dat het tolhek zou worden geplaatst in de buurt van dat tolhuis. De tolboom bij het logement De Vuursche moest worden geruimd en de tolheffing op die plek moest stoppen. |
Zes jaar later volgde een concessie voor het begrinden van het verlengde van de Vuursche Steeg (thans Vuurscheweg, Bilthoven) tot aan de straatweg van De Bilt naar Soestdijk. De aansluiting tussen de beide wegen moest gerealiseerd worden op een punt iets ten noorden van een van de tolhuizen aan die straatweg, de zogeheten tol op de heide, waar op dat moment G. Verhoef woonde. Concessionaris Bosch mocht ook voor het gebruik van dit gedeelte tol heffen; de tolboom moest weer geplaatst worden bij het tolhuis aan de Maartensdijkseweg. |
In de KB's waarin een en ander werd geregeld, ontbrak een datum waarop de concessie zou aflopen. Wel werd nadrukkelijk vermeld dat de tolopbrengsten waren bedoeld voor goed en duurzaam onderhoud van de weg en dat de concessie zou worden ingetrokken als dat niet het geval zo bleek te zijn. Ook was tolheffing uitsluitend toegestaan volgens de bijgevoegde tarievenlijsten. |
Veranderend verkeersaanbod
In het begin van de 20e eeuw trad er verandering op in de manier waarop men zich beroepsmatig of recreatief ging verplaatsen. Fiets, motorfiets en personenauto werden steeds populairder, en eerder al was het verkeer van vrachtauto's en bussen flink toegenomen. Ook bij de tolheffing kon men steeds minder om deze nieuwe vervoersmiddelen heen en moesten de tarievenlijsten, en dus ook de concessies, aangepast worden aan de nieuwe situatie. Dat gebeurde bij de Vuursche Steeg uiteindelijk in 1919. Aan het iets geactualiseerde tarievenoverzicht werden gemotoriseerde voertuigen toegevoegd. De schaapskuddes, koebeesten, hondenkarren en mallejans bleven echter tot de formele beëindiging van de tolheffing tijdens de Tweede Wereldoorlog op de tarievenlijst vermeld staan. |
Beperkte duur
Het KB van 1919 was het eerste in een reeks waarin de toestemming tot tolheffing voor een beperkte duur werd verleend. De concessionaris moest steeds voor het aflopen van een periode verlenging aanvragen, die slechts via een nieuw KB kon worden toegestaan. Eerst ging het nog om een periode van drie jaar, uiteindelijk was het nog slechts een half jaar. |
Het was overigens zeer twijfelachtig of een aanvraag van de jonker zou zijn gehonoreerd. |
Voor Rijk, provincie en betrokken gemeenten, nieuw KB kon worden toegestaan. Eerst ging |
Voor Rijk, provincie en betrokken gemeenten, de Vuursche was inmiddels toegevoegd aan |
Wederrechtelijke tolheffing
Althans, dat had hij moeten zijn. De tol bleef echter gewoon illegaal in gebruik. De gemeente Baarn had dat geconstateerd en werd erdoor in verlegenheid gebracht. De toch al niet als daadkrachtig bekend staande burgemeester Godert Jacob Karel baron van Lynden van Horstwaerde en Riethoeven zocht contact met de provincie om te overleggen over een eventueel optreden. Dat gaf hooguit aanleiding tot enkele dreigbrieven van de kant van het provinciebestuur; een toezegging van Bosch van Drakestein om verder van tolheffing af te zien kwam er niet. Tijdens onderhandelingen over het beëindigen van de tol toonde de jonker zich volgens de provincie 'onhandelbaar', dus dat leverde niets op. |
In de winter 1944/45 werd de tol echter op last van de bezettende macht blijvend opengesteld. Na de bevrijding werd het enige tijd stil rond de tol. Het echtpaar Bosch van Drakestein werd als politieke delinquenten vastgezet. n 1946 vernietigde een Utrechts tribunaal echter de drie tegen het echtpaar ingebrachte beschuldigingen, zodat ze op 15 oktober van dat jaar vrij kwamen en hun vermeende rechten op tolheffing weer konden doen gelden. Op 25 januari 1947 werd de tolheffing hervat; het leverde de jonker de eerder genoemde boete van f 25,- op. |
Zo gemakkelijk kwam kasteelvrouwe Marita de la Concepcion Fernanda Timotea Antonia Sorela y del Corral er na het aan het begin beschreven incident in 1948 niet vanaf, zoals we verderop zullen zien. Maar eerst gaan we na of de kwaliteit van de weg het draagvlak voor tolheffing ten goede had kunnen komen. |
Slecht wegdek
Dat bleek beslist niet het geval. In oktober 1945 attendeerden de bewoners van de Vuurscheweg, waaronder het gezin van de tolgaarster, het provinciebestuur op de slechte toestand waarin de weg zich bevond. In 1946 schreef mr dr C. Sleeswyk uit Lage Vuursche de gemeente Baarn dat de weg zienderogen verslechterde. Hij zou er daarna nog enkele vervolgbrieven aan wijden. De directeur Gemeentewerken rapporteerde aan de burgemeester van Baarn en toonde keer op keer aan dat de weg zich in slechte staat bevond. |
De Baarnse huisarts H. Heijbroek, die enkele malen per week visites reed in Lage Vuursche, Overste A.A.M. van Rhijn van het St. Elisabeth Sanatorium in Lage Vuursche vroeg het gemeentebestuur in datzelfde jaar actie te ondernemen omdat de weg, die ook gebruikt moest worden om haar bewoners bij ziekte per ambulance naar het ziekenhuis in Utrecht of Hilversum te vervoeren, een en al kuil was, zodat de te vervoeren patiënt onvermijdelijk doorelkaar geschud werd. |
Ook bij de ANWB en de KNAC regende het in die jaren klachten over de ondermaatse berijdbaarheid van de weg. Zondag 31 oktober 1948 vond er een ernstig verkeersongeluk plaats. Een motorrijder was door een van de vele kuilen die in de weg aanwezig waren, de macht over het stuur kwijtgeraakt en in een sloot terecht gekomen. Het slachtoffer moest met een hersenschudding per ambulance naar het ziekenhuis in Baarn vervoerd worden, wat voor Van Beeck Calkoen een aanleiding vormde om de jonker weer eens op zijn verplichtingen te wijzen. |
Op deze manier kon de jonker de erkenning van zijn tolrecht wel vergeten. De weg was bo- |
Veroordeling
Het graven van greppels en het aanbrengen van versperringen op verkeerswegen kan uiteraard niet door de beugel. Donna Maria kreeg in oktober 1948 van de politierechter in Utrecht dan ook een maand gevangenisstraf opgelegd. |
Een jaar later werd ze door het gerechtshof in Amsterdam - na vier keer niet te zijn komen opdagen in hoger beroep bij verstek veroordeeld tot een maand voorwaardelijk en een boete van f. 1.000,- subsidiair 3 maanden hechtenis. De zaak werd in de media breed uitgemeten. |
De eerste boete van f 25,- was uitgedeeld aan de jonker voor het wederrechtelijk innen van tolgelden en niet, zoals de pers wilde doen geloven, aan zijn echtgenote vanwege het tijdens scheldpartijen beledigen van een ambtenaar in functie. De woordenwisselingen die zouden hebben plaatsgehad tussen de inspecteur van politie Brink uit De Bilt en de Madrileense Maria zijn niet in het opgemaakte proces-ver-baal terug te vinden. |
Hetze
In de kranten werd de kasteelvrouwe bij voorkeur aangeduid met haar volledige naam: Maria de la Concepcion Fernanda Timotea Antonia Sorela y del Corral. Alle vooroordelen en stereotypen die er over Spaanse dames de ronde deden, werden uit de kast gehaald. Men aarzelde niet te beginnen over Spaans temperament, Spaanse opvliegendheid en Spaans bloed dat botste met de Nederlandse nuchterheid en in opstand kwam tegen Nederland en de Nederlandse wet. Ze werd een recalcitrante Spaanse jonkvrouw genoemd, die haar omgeving trachtte te terroriseren. Ze negeerde hooghartig de Tachtigjarige oorlog en ging tolgeld heffen van onze brave weggebruikers. |
Aantoonbaar niet waar, want de tolheffing was in gang gezet door de zaakwaarnemer van de |
De 'hetze' in de pers ging Maria bepaald niet in de koude kleren zitten. Toen een verslaggever van Het Vrije Volk, die in 1951 bij een poging tot een interview niet verder was gekomen dan het hek van Drakesteyn, schreef dat ze een jaar geïnterneerd was geweest in verband met door haar aan Duitse officieren bewezen attenties, was de maat vol. Ze klaagde de krant in de persoon van chef-redacteur E. Messer aan vanwege het artikel dat ter zitting eufemistisch weinig vleiend voor mevrouw Bosch van Drakestein werd genoemd en ze gaf aan dat ze steeds aan de goede kant had gestaan. |
Dat de verslaggever ook nog had geschreven dat zij een tirannieke verschijning was die niet scheen |
Vertrek uit Drakestein
Achteraf zou het geld zeer welkom geweest zijn. In 1952 scheidde ze namelijk van tafel en Haar zoon verkocht het landgoed in 1959 aan prinses Beatrix, maar zijn moeder was het daar niet mee eens en weigerde tot het laatste moment het kasteel te verlaten. Later heeft ze nog wel geprobeerd de koop via de rechter ongedaan te maken, maar zonder succes. Uiteindelijk kwam ze, althans volgens een niet nagetrokken krantenbericht, bijstand trekkend te wonen op een zolderkamertje in Laanstraat 87 twee hoog tussen een drogisterij en een wassalon en tegenover een bar. Vervolgens ebde de aandacht voor wat de Vuursche tollenkwestie was gaan heten, geleidelijk weg. Voortaan waren de wegen in de regio goed berijdbaar en tolvrij. Alleen het tolhuis op de hoek van de Vuursche Steeg en de Maartensdijkse weg, de zogenoemde 'Tol van Kuus', herinnert nog aan de verwikkelingen in het verleden. |
Beeld
Afkomstig uit Het Utrechts Archief, tenzij anders aangegeven. |
Noten
1. Marita de la Concepcion F.T.A. Sorela y del Corral (Madrid, 1902- Baarn, 1984). Trouwde in 1929 te Brussel met P.J. Bosch van Drakestein. |
2. Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad d.d. 21-08-1965. |
3. Laanstraat 87 is tegenwoordig de locatie van bloemist Four Seasons (v/h de Minikorf), rechts |
Bronnen
Archief Eemland (AE): toegang 0480-Gemeente Baarn 1814-1950, inv.nrs. 1775 en 1813. |
Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen (RHCVV): toegang 0895-Gemeente De Bilt 1811- |
Vaderlandsche gezichten/Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden (1788) Diverse krantenartikelen uit 1948-1952, 1959, 1965. |
Sint Elisabethkapel (Lage Vuursche) aan de Kloosterlaan 29
De Sint Elisabethkapel is een katholieke kapel aan de Kloosterlaan 29 van Lage Vuursche in de provincie Utrecht. De kloosterkapel is ontworpen door architect Van Ooijen (1893-1953), die in 1930 ook de aula van de katholieke universiteit van Nijmegen liet bouwen. De Elisabethkapel hoorde vroeger bij het klooster in Lage Vuursche en is sinds 1993 onderdeel van het verpleeghuis Sint Elisabeth met de stichting Beukenstein als overkoepelende organisatie. De naamgeefster Sint Elisabeth is niet alleen de naam van de jonkvrouw, maar ook van de heilig verklaarde Elisabeth van Thüringen, de patrones van de charitas. |
Klooster De kapel bevindt zich rechts van het hoofdgebouw. Het klooster werd in 1927 gesticht voor de Congregatie van Onze Lieve Vrouw in Amersfoort. Twee jaar eerder had deze stichting een stuk grond aangeboden gekregen van jonkvrouw F.M. Bosch van Drakenstein. Voorwaarde was wel dat er een kapel moest worden gesticht. Op de gevelsteen staat te lezen dat dit ter ere van de heilige maagd Maria was:Deze kapel met klooster is gesticht op initiatief van jonkvrouw in het jaar O.H. 1927. Het portret van de weldoenster hangt nog in de gang. Op de verdieping waren de cellen van de zusters. Het klokkentorentje op de kapel heeft een afgeplatte kegelvorm. De paraboolvorm van de inpandige portiek van het hoofdgebouw komt terug in de ingang van de kapel en in de kapelvensters. De klok werd na de bouw vier maal per dag geluid met een touw, tegenwoordig gaat dit elektrisch. |
Sanatorium In 1938 werd er een sanatorium bij gebouwd voor de behandeling van de nonnen die aan tuberculose leden. Om de genezing te bevorderen werden er draaibare tbc-huisjes geplaatst. Zo konden de patiënten in de zon en uit de wind worden gedraaid en konden zo lang buiten zijn. In 1978 wordt het klooster omgebouwd tot verpleeghuis. Ook inwoners van Lage Vuursche konden in het klooster terecht voor medische hulp. Op het terrein bevindt zich een "Lourdesgrot" met het beeld van de Heilige Bernadette. Ook in de glas-in-loodramen van de kapel is Bernadette te zien. Anno 2021 is het St. Elisabeth verpleeghuis half afgebroken en verkeerd in slechte staat. |
Begraafplaats Achter het complex bevindt zich de begraafplaats. Naast kloosterbewoners werden hier ook rectoren en weldoeners begraven. Petrus Antonius Nierman, emeritus-bisschop van Groningen bracht zijn emeritaat door in het Sint-Elisabethklooster. Hij werd hier in eerste instantie ook begraven, maar werd in 1988 herbegraven op het R.K. Kerkhof in de stad Groningen. |
Kasteel Groeneveld, aan de Groeneveld 2 te Baarn
Kasteel Groeneveld is een landgoed in de gemeente Baarn. Het is in gebruik als "Buitenplaats voor stad en land" van Staatsbosbeheer. Een lange oprijlaan vanaf de Amsterdamsestraatweg vormt de zichtlaan van het landgoed. Deze zichtas loopt via de gang op de bel-etage door tot ongeveer twee kilometer in de bossen achter het kasteel. Vroeger liep de zichtas zelfs door tot de Monnikenberg richting Hilversum. |
In de zeventiende en achttiende eeuw was het gebruikelijk voor rijke Amsterdammers om een buitenplaats aan te schaffen waar tijdens de zomer kon worden verpoosd. Vaak liggen deze buitens op de grens van zand- en veengrond. De landgoederen in 't Gooi ('s-Graveland), langs de Vecht en aan de binnenduinrand (de Keukenhof) zijn hier voorbeelden van. |
Marcus Mamuchet (1575/76 – na 1638) was een telg uit een koperslagersfamilie, die uit Frankrijk gevlucht was uit angst voor religieuze vervolging. Omdat de familie ook eigenaar was van de heerlijkheid Houdringe ten zuidwesten van Lille, voegden zij aan de familienaam 'van Houdringen' toe. Hun zoon Andries (de) Mamuchet trouwde met Cornelia de Malepart, die onder meer de buitenplaats De Eult bij Soestdijk bezat. In 1671 verhuisden zij naar hofstede De Biesen bij Baarn aan de 'wegh naar 't groene wout' die ooit bij kasteel Drakenburg had gehoord. De Biesen was daarvoor in het bezit geweest van de familie Deutz, Andries was de zwager van Elisabeth Deutz. Na het overlijden van Andries op 8 september 1684 verwierf hun ongetrouwde zoon Marcus Mamuchet jr. de hofstede met het landgoed, dat drie kilometer lang was. Hij liet in 1710 op de grond van een oude hofstede een vrijwel vierkant zomerverblijf bouwen. Het bestond uit het middengedeelte van het huidige hoofdgebouw, het koetshuis en de oranjerie. Het huis bestond uit een souterrain, een bel-etage en verdieping. Het had een omlopend schilddak met schoorstenen op de hoeken. De tuin werd aangelegd in de Franse, formele stijl. Ook het jagershuis links van de oprijlaan werd in die tijd gebouwd. Marcus leidde een teruggetrokken bestaan, wel ontving hij bezoek van zijn familie op het nabijgelegen Houdringe in De Bilt. Hij stierf kinderloos in 1730, zijn nichten verkochten het landgoed. |
De volgende bewoner was Cornelis Hasselaer die in 1735 op een veiling voor 3000 gulden de ambachtsheerlijkheid Eemnes-Binnen en -Buiten kocht. Hij overleed op 28 november 1737 en werd in de Sint-Nicolaaskerk begraven. Zijn zoon, Pieter Cornelisz. Hasselaer, 17 jaar oud, erfde de ambachtsheerlijkheid. Hij verkocht deze in 1755 en vertrok naar Indië. De volgende bewoner was Jan Lucas van der Dussen. Rond 1760 werden aan het kasteel twee halfronde vleugels gebouwd. In 1774 kocht Hasselaer het kasteel terug. Na zijn overlijden in 1797 kwam het kasteel in handen van Joan Huydecoper van Maarsseveen (1769 – 1836). |
Bewoners en gebruikers 1696 – 1730 Marcus Mamuchet |
Het landgoed rond het kasteel is ongeveer 130 hectare en wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Het park van kasteel Groeneveld werd aangelegd in de Hollandse Barokke stijl, die wordt gekenmerkt door strenge geometrische vormen en imponerende oprijlanen. Vooral na 1830 werd de landschapsstijl in Groeneveld geperfectioneerd. Ook werd er een ijskelder aangelegd. Deze bestaat nog en wordt nu bewoond door grootoorvleermuizen. |
Bouwwerken bij het kasteel |
Museum In het kasteel is een van de drie xylotheken van Nederland te zien. Alle drie zijn zij in de achttiende eeuw in opdracht van koning Lodewijk Napoleon vervaardigd door Alexander Schlümbach (1772–1835). Groeneveldprijs De Stichting Groeneveld reikt sinds 2000 jaarlijks de Groeneveldprijs uit op het kasteel.[6] De prijs van 5.000 euro is bestemd voor een persoon of organisatie die zich uitzonderlijk heeft ingespannen voor de bewustwording van de betekenis van natuur en landschap voor huidige en toekomstige generaties. De stichting wil hiermee de discussie stimuleren over het gebruik van het landelijk gebied. |